
Gebleken is dat de werknemer sinds juni 2022 nauwelijks arbeid heeft verricht. In de gegeven omstandigheden waar de werkgever heeft toegestaan dat de werknemer geen arbeid verrichtte in de veronderstelling dat werknemer arbeidsongeschikt was maar hij dat niet door een bedrijfsarts heeft laten beoordelen terwijl hij daartoe wettelijk verplicht was, komt het niet verrichten van de arbeid door werknemer voor rekening en risico van werkgever. De werkgever had dan ook niet het recht om het salaris van de werknemer te korten. De werkgever moet het achterstallig salaris aan de werknemer betalen, aldus de kantonrechter.
Weer beter op13 juni 2022
Tussen partijen staat niet ter discussie dat werknemer in het voorjaar van 2021 ziek was en daardoor niet kon werken. De werknemer stelt dat hij zich in mei 2021 weer beter heeft gemeld. Vervolgens is hij in mei 2022 uitgevallen ten gevolge van ziekte en heeft hij zich na behandeling c.q. therapie op 13 juni 2022 hersteld gemeld bij de werkgever, aldus de werknemer.
Werkcomputer defect
Tijdens de zitting heeft de werknemer verklaard dat hij, nadat in coronatijd thuiswerken de norm was, thuis is blijven werken totdat zijn werkcomputer kapot is gegaan in april 2022. In het gesprek dat hij op 13 juni 2022 met de werkgever voerde, heeft hij de werkgever te kennen gegeven dat zijn werkcomputer defect is waardoor hij zijn werkzaamheden (het uitvoeren van calculaties, het opstellen van offertes en het onderhouden van emailcontacten met klanten en monteurs) niet kan uitvoeren.
Geen goede werkcomputer ter beschikking gesteld
De werkgever geeft echter geen gehoor aan zijn veelvuldige verzoeken om hem weer een werkende computer te geven. Hierdoor heeft hij vanaf juni 2022 alleen enkele zakelijke telefoontjes kunnen plegen. Zodra de werkgever hem weer een goede werkcomputer ter beschikking stelt, kan hij weer volledig aan de slag als accountmanager, aldus de werknemer.
Werkgever betwist dat werknemer arbeidsgeschikt is
De werkgever betwist dat de werknemer arbeidsgeschikt is. Volgens hem is de werknemer vanaf februari 2021 ziek en onafgebroken arbeidsongeschikt. De werknemer heeft weliswaar meerdere keren aan hem verteld dat zijn werkcomputer kapot is, maar dat was volgens de werkgever altijd tijdens een telefoongesprek in de avonduren terwijl werknemer aangeschoten was. De werkgever heeft hem daarom niet serieus genomen. Maar ook al zou de werknemer een goed werkende computer tot zijn beschikking hebben, dan nog geldt volgens de werkgever dat hij nog steeds ziek is en helemaal niet in staat is te werken als accountmanager.
Geen bedrijfsarts ingeschakeld
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet mag een werkgever niet zelf beoordelen of een werknemer arbeidsongeschikt is. Hij moet zich daarvoor laten adviseren en begeleiden door een deskundige. De werkgever heeft echter geen bedrijfsarts ingeschakeld om de arbeidsgeschiktheid van de werknemer te beoordelen en ingeval van arbeidsongeschiktheid te begeleiden.
Omdat de werknemer nooit is gezien en beoordeeld door een bedrijfsarts is in zoverre nooit komen vast te staan dat werknemer ziek was en/of op dit moment ziek is.
Loon voldoen ook als arbeid (deels) niet is verricht
Gebleken is dat werknemer sinds juni 2022 nauwelijks arbeid heeft verricht. Artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werkgever verplicht is het vastgestelde loon (ook) te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Arbeid niet verrichten voor rekening en risico werkgever
In de gegeven omstandigheden waar de werkgever heeft toegestaan dat de werknemer geen arbeid verrichtte in de veronderstelling dat werknemer arbeidsongeschikt was maar hij dat niet door een bedrijfsarts heeft laten beoordelen terwijl hij daartoe wettelijk verplicht was, komt het niet verrichten van de arbeid door de werknemer voor rekening en risico van de werkgever. De werkgever had dan ook niet het recht om het salaris van werknemer te korten.
Loonverplichting ondanks vrees dat werknemer niet kan werken
De vrees van de werkgever dat de werknemer niet in staat is zijn werkzaamheden als accountmanager uit te voeren, ontslaat de werkgever niet van zijn verplichting loon te betalen. Als de werkgever van mening is dat de werknemer zijn functie niet goed uitvoert, is het aan hem om een functioneringstraject te starten. En indien – na inschakeling van een bedrijfsarts – zou blijken dat het voor de werknemer om medische redenen niet mogelijk is om (de overeengekomen 40 uur per week) te werken als accountmanager is een verzuimbegeleidingstraject de te volgen route.
Achterstallig salaris betalen
Gelet op voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat werkgever het achterstallig salaris aan werknemer moet betalen. Aangezien de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, moet ook de loonsverhoging op basis van die cao worden betaald.
Dat de werkgever, zoals hij aanvoert, op dit moment niet de financiële middelen heeft om het gevorderde bedrag (ineens) aan werknemer te voldoen, hoe vervelend ook, ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting.
De werknemer heeft onweersproken op basis van de overgelegde salarisspecificaties en mutatieoverzichten van de bank berekend dat het achterstallig loon en vakantietoesag uitkomen op de volgende bedragen:
- regulier salaris (bruto): € 7.647,12:
€ 4.745,52 (9 x € 527,28) voor de periode van april tot en met december 2022 + € 2.901,60 (5 x € 580,32) voor de periode van januari tot en met mei 2023; - vakantietoeslag (bruto): € 1.929,98:
€ 1.560,78 (2022) + € 369,20 (2023) - mei 2023 (netto): € 476,91 (het verschil tussen het netto uit te betalen bedrag op de loonspecificatie en het feitelijk uitbetaalde bedrag).
De voorzieningenrechter veroordeelt de werkgever deze bedragen aan de werknemer te betalen.
Wettelijke verhoging
De werknemer maakt aanspraak op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het achterstallig salaris en vakantietoeslag.
De verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen. De voorzieningenrechter wil wel aannemen dat werkgever in de veronderstelling verkeerde dat hij juist handelde, zodat hij niet willens en wetens in strijd met de wet heeft gehandeld. Deze onjuiste veronderstelling ligt echter wel in zijn risicosfeer. Aan de andere kant heeft werknemer zelf niet eerder aan de bel getrokken dan het moment dat zijn gemachtigde op 3 april 2023 een brief aan werkgever heeft gestuurd.
Afwachtende houding werknemer
In deze afwachtende houding van werknemer ziet de voorzieningenrechter aanleiding de wettelijke verhoging pas toe te wijzen vanaf het moment dat de gemachtigde van werknemer om betaling van het achterstallig salaris heeft gevraagd, dus vanaf het salaris van april 2023.
Wettelijke rente
De wettelijke rente over het achterstallig salaris en vakantiegeld wordt als onweersproken toegewezen als gevorderd vanaf 11 april 2023 voor zover op dat moment al verschuldigd tot de dag van algehele voldoening. Voor het nadien verschuldigd geworden achterstallig salaris en vakantiegeld wordt de wettelijke rente steeds vanaf de respectievelijke vervaldata toegewezen.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 13 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7225