De werkgever was gerechtigd de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te verrekenen met het openstaande bedrag voor het salaris, vakantiebijslag en vakantie uren.
Schriftelijke opzegging tegen eind maand
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst door de werknemer schriftelijk kan worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke regels en wettelijke opzegtermijn. De opzegging moet plaatsvinden tegen het einde van de maand en de opzegtermijn bedroeg voor de werknemer één maand. Dit betekent dat de werknemer de arbeidsovereenkomst pas tegen 31 juli 2023 rechtsgeldig, en meer specifiek regelmatig kon opzeggen.
Opzegging met onmiddellijke ingang
De werknemer heeft niet betwist dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en ook heeft bedoeld op te zeggen. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat de werknemer in haar tweede e-mail van 9 juni 2023 haar opzegging nogmaals bevestigt en daar nadrukkelijk aan toevoegt dat het ingediende ontslag, per die dag, definitief is. Dat is niet anders uit te leggen dan een opzegging met onmiddellijke ingang, immers zonder inachtneming van de opzegtermijn en dus onregelmatig.
‘Werkgever moet gewoon loon doorbetalen’
De door de werkgever ingeschakelde verzuimconsulent heeft de werknemer op 9 juni 2023 telefonisch op de consequenties van haar ontslag gewezen. De directeur-eigenaar heeft op 12 juni 2023 laten weten dat hij de kosten die hij moet maken voor het zoeken van vervanging op de werknemer zal verhalen. Pas daarna, stelt de werknemer in haar e-mail van 12 juni 2023 15.35 uur dat zij haar ontslag op 9 juni 2023 heeft ingediend maar daarbij niet heeft aangegeven dat zij haar ‘opzegtermijn niet wilde voldoen’ en stelt zij zich op het standpunt dat de werkgever haar loon gewoon moet doorbetalen.
Opzegtermijn in acht nemen
Dat de werknemer niet heeft geschreven de opzegtermijn niet in acht te willen nemen kan haar niet baten. Het is immers aan haar de opzegtermijn in acht te nemen. En haar tweede e-mail van 9 juni 2023 laat op de ingangsdatum van de opzegging aan duidelijkheid niets te wensen over. Zij bevestigt immers haar ontslag en benadrukt dat dat met onmiddellijke ingang is, diezelfde dag.
Gefixeerde schadevergoeding
Tegen de achtergrond dat de werknemer, nadat de werkgever haar heeft geconfronteerd met de camerabeelden waarop zij meermaals te zien is met het verdwenen tasje van een klant, zich ziekgemeld heeft en vervolgens negen dagen later de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd met onmiddellijke ingang komt de vordering van werkgever om haar te veroordelen tot betaling van de gefixeerde vergoeding wegens het niet in achtnemen van de opzegtermijn niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Bij een onregelmatige opzegging is op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de periode vanaf het einde van de arbeidsovereenkomst tot het moment waartegen regelmatig opgezegd had kunnen worden.
De werknemer had op kunnen zeggen per 31 juli 2023, zodat de vergoeding gelijk is aan het loon van 9 juni 2023 tot en met 31 juli 2023, zoals de werkgever heeft gesteld en berekend. De kantonrechter wijst de verzochte verklaring voor recht dat de werknemer aan de werkgever een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is van € 2.348,56 bruto dan ook toe.
Verrekening mogelijk
Op grond van artikel 7:632 lid 1 sub a BW komt de verklaring voor recht dat de werkgever gerechtigd was de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te verrekenen met het openstaande bedrag terzake van het salaris over juni 2023, vakantiegeld en vakantie uren ook voor toewijzing in aanmerking.
De werkgever heeft onweersproken gesteld dat na verrekening van het loon van de maand juni 2023 (1-8 juni 2023) met de gefixeerde vergoeding, nog een bedrag van € 1.727,40 netto resteert dat de werknemer aan de werkgever moet betalen. De kantonrechter veroordeelt de werknemer daartoe zoals verzocht. Ook moet zij de wettelijke rente hierover betalen aan de werkgever.
Omdat de werknemer in het ongelijk wordt gesteld moet zij de proceskosten dragen.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7221