
De werkgever vordert terugbetaling van opleidingskosten op grond van een studiekostenbeding. De werknemer voert terecht aan dat de verplichting tot terugbetaling van de opleidingskosten is komen te vervallen. Na het eindigen van de tweede uitzend/arbeidsovereenkomst is een termijn van 14 weken gaan lopen, omdat werkgever geen nieuwe uitzend/arbeidsovereenkomst heeft aangeboden. De werkgever heeft werknemer vervolgens niet binnen die termijn een uitzend/arbeidsovereenkomst aangeboden. Daardoor is de terugbetalingsverplichting komen te vervallen. De kantonrechter wijst de vordering af.
Opleidingskosten terugbetalen?
De kern van het geschil is of de werknemer de resterende opleidingskosten van € 3.490,19 aan de werkgever moet betalen, of dat de werknemer een bedrag van € 178,09 teveel aan opleidingskosten aan de werkgever heeft terugbetaald.
De werkgever stelt zich op het standpunt dat de werknemer de resterende opleidingskosten verschuldigd is op grond van het bepaalde in het Reglement. De kantonrechter stelt vast dat uit de dagvaarding niet duidelijk wordt op welke bepaling(en) uit het Reglement door de werkgever een beroep wordt gedaan.
Ter zitting heeft de werkgever toegelicht dat de werknemer de opleidingskosten verschuldigd is, omdat de werknemer de door de werkgever aangeboden passende arbeid heeft geweigerd nadat de terbeschikkingstelling bij Connexxion was geëindigd. Volgens de werkgever is daarmee sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6 lid c vierde bullit van het Reglement.
Studiekostenbeding
Hoewel tussen partijen op het moment van het sluiten van de opleidingsovereenkomst nog geen dienstbetrekking bestond, volgt uit die overeenkomst wel dat partijen een dienstbetrekking voor ogen hadden. Zo is daarin overeengekomen dat de werkgever met de werknemer opeenvolgende uitzend/arbeidsovereenkomsten aan zal gaan als zij alle examens ten behoeve van rijbewijs D heeft behaald (artikel 2 (2.4)) en zijn partijen uiteindelijk ook uitzendovereenkomsten aangegaan. Hierdoor bestaat er tussen de opleidingsovereenkomst en de uitzendovereenkomsten dusdanige verbinding dat artikel 4 van de opleidingsovereenkomst in samenhang met artikel 6 van het Reglement moet worden gekwalificeerd als studiekostenbeding.
Terugbetalingsverplichting
Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet het beding aan de door de Hoge Raad gestelde criteria. Het studiekostenbeding bepaalt onder welke voorwaarden de werknemer gehouden is de kosten terug te betalen. Daarnaast vermindert de terugbetalingsverplichting naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking omdat per gewerkt uur € 0,70 op de kosten in mindering wordt gebracht. Hierdoor stelt het beding ook impliciet de tijdspanne vast gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens de opleiding verworven kennis en vaardigheden.
Terugbetalingsregeling duidelijk uitleggen
De Hoge Raad heeft bijkomende voorwaarden gesteld voor een geslaagd beroep op een (op zichzelf rechtsgeldig) studiekostenbeding. Een van die voorwaarden is dat de terugbetalingsregeling, met de voor werknemer ernstige consequenties, duidelijk aan de werknemer uiteengezet moet zijn.
Daarbij weegt de kantonrechter mee dat de kans op nadelige effecten van een studiekostenbeding voor een werknemer groter is als een werkgever, zoals in dit geval de werkgever, steeds (korte) uitzend/arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aanbiedt. Dan mogen extra eisen worden gesteld aan de helderheid en begrijpelijkheid van het studiekostenbeding en worden onduidelijkheden uitgelegd in het voordeel van de werknemer.
Ook kunnen de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat een werknemer wordt gehouden aan de plicht om studiekosten terug te betalen, bijvoorbeeld wanneer de werkgever zelf besluit een arbeidsovereenkomst te beëindigen of niet te verlengen.
Terugbetalingsverplichting is komen te vervallen
Eerst moet het primaire verweer van de werknemer worden beoordeeld dat de terugbetalingsverplichting is komen te vervallen op grond van artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst. In dat artikel is bepaald dat de terugbetalingsverplichting komt te vervallen als de werkgever binnen de terugbetalingstermijn geen uitzend/arbeidsovereenkomst kan aanbieden en de cursist daardoor niet in staat is de wekelijkse € 25 af te betalen én de werkgever de cursist niet binnen 14 opeenvolgende weken alsnog een uitzendovereenkomst aanbiedt.
Partijen zijn het niet eens over de uitleg van dit artikel. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding niet duidelijk is en ziet aanleiding om de uitleg te volgen die de werknemer aan dit beding heeft gegeven. Dat leidt tot de conclusie dat de terugbetalingsverplichting van de werknemer is komen te vervallen.
Uitleg artikel 4.g.2 van opleidingsovereenkomst
Volgens de werkgever staat artikel 4.g.2 in elke opleidingsovereenkomst sinds de kredietcrisis van 2008. In die periode was sprake van hoge werkloosheid en daardoor kon het voorkomen dat de werkgever gedurende 78 weken geen mensen kon plaatsen. Na afloop van die termijn werd daar dan nog een periode van 14 weken aan vastgeplakt om te bekijken of iemand alsnog kon worden geplaatst. Volgens de werkgever vloeit uit artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst geen verplichting voort om gedurende de gehele terugbetalingsperiode van 78 weken aansluitende uitzendovereenkomsten aan te bieden.
Wanneer begint termijn van 78 weken?
In de opleidingsovereenkomst staat niet wanneer de termijn van 78 weken begint. Desgevraagd heeft de werkgever op de zitting toegelicht dat die termijn gaat lopen op de datum van de eerste uitzendovereenkomst. Deze toelichting strookt echter niet met de uitleg die de werkgever geeft aan artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst, die onder meer inhoudt dat de termijn van 78 weken gaat lopen na afronding van de opleiding.
De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van de werkgever dat de cursist volgens de werkgever slechts een beroep kan doen op artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst in de situatie dat er gedurende 78 weken na afronding van de opleiding geen enkele uitzendovereenkomst wordt aangeboden en dat de termijn van 14 weken pas na afloop van die 78 weken ingaat. Die uitleg volgt de kantonrechter niet.
Binnen terugbetalingstermijn
De tekst van artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst biedt geen aanknopingspunten voor de uitleg van de werkgever. Er staat immers ‘binnen de terugbetalingstermijn geen uitzend/arbeidsovereenkomst kan aanbieden’ waardoor de cursist ‘niet in staat is de wekelijkse € 25,- af te betalen’. Dat ‘binnen de terugbetalingstermijn’ betekent dat de werknemer pas een beroep op deze bepaling zou kunnen doen na afloop van de gehele termijn van 78 weken zoals de werkgever stelt volgt daar niet uit.
Met name het tweede onderdeel – dat de cursist bij gebrek aan een uitzendovereenkomst de wekelijkse € 25,- niet kan afbetalen – duidt er juist op dat, wanneer de cursist op enig moment tijdens de gehele periode van 78 weken geen inkomen heeft om af te lossen omdat er geen uitzendovereenkomst is (aangeboden), er niet terugbetaald hoeft te worden.
Verstrekkende gevolgen voor cursist
Bovendien zou de uitleg van de werkgever met zich brengen dat artikel 4.g.2 zijn werking al verliest zodra binnen de genoemde periode slechts één uitzendovereenkomst (ook van korte duur) is aangeboden. Een dergelijke uitleg heeft verstrekkende gevolgen voor de cursist. In een situatie als bij de werkgever waar steeds uitzendcontracten van zeer korte duur (met soms zelfs een uitzendbeding) aan de cursist worden aangeboden, zijn de mogelijkheden voor de werkgever om de arbeidsrelatie te beëindigen, zeer ruim.
Daarmee is het risico voor de cursist dat hij met een forse terugbetalingsplicht blijft zitten zonder dat hij een baan/inkomsten heeft om terug te verdienen aanzienlijk. Dat geldt temeer voor de situatie dat de cursist, zoals de werkgever stelt, pas na 78 weken zonder dat een uitzend/arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen vermeerderd met nog 14 weken, een beroep zou kunnen doen op artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst.
‘Aan het lijntje gehouden’
Zou de lezing van de werkgever juist zijn, dan zou dit betekenen dat de werkgever gedurende een periode van 78 weken plus 14 weken de tijd heeft om de cursist een uitzendovereenkomst aan te bieden, waarbij de cursist gedurende die gehele periode niet weet of/wanneer er iets wordt aangeboden en ook geen zekerheid heeft over wát er dan wordt aangeboden (voor welke duur, hoeveel contracturen, uurloon etc).
De cursist wordt in die periode in feite ‘aan het lijntje gehouden’ en wordt daardoor beperkt bij het (in de tussentijd) aangaan van andere arbeidsrelaties, terwijl de terugbetalingsverplichting steeds in stand blijft. Dit risico zou daarom uitdrukkelijk en ondubbelzinnig uit de tekst van het beding moeten blijken, zodat de cursist bij het aangaan van de opleidingsovereenkomst – goed geïnformeerd over de risico’s – een weloverwogen keuze kan maken. Dat is hier nu juist niet het geval.
Niet keuze werknemer om te stoppen met werken
De uitleg die de werkgever aan deze bepaling geeft verhoudt zich bovendien niet goed met het uitgangspunt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan zijn om opleidingskosten terug te vorderen als de werkgever niet (opnieuw) een uitzend/arbeidsovereenkomst aanbiedt. In dat geval is het redelijk dat de werkgever de kosten van de opleiding draagt, omdat het niet de keuze van de werknemer is geweest om te stoppen met werken.
Voor rekening en risico werkgever
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter in artikel 4.g.2. van de opleidingsovereenkomst onvoldoende aanknopingspunten ziet voor de uitleg die de werkgever hieraan geeft. De onduidelijkheid van de tekst dient voor rekening en risico van de werkgever te blijven, nu zij de opleidingsovereenkomst en het Reglement zelf heeft opgesteld, terwijl het risico op nadelige effecten van dit studiekostenbeding groter is voor de werknemer als werknemer.
Bepaling uitleggen in voordeel werknemer
De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om de bepaling uit te leggen in het voordeel van de werknemer als werknemer. Gelet daarop en omdat de kantonrechter vindt dat de uitleg die de werknemer aan de bepaling geeft méér voor de hand ligt, zal zij de lezing van de werknemer volgen. Die houdt in dat de terugbetalingstermijn van 78 weken begint op de datum van de eerste uitzendovereenkomst. Vervolgens komt de terugbetalingsverplichting te vervallen als de werkgever na het eindigen van een uitzend/arbeidsovereenkomst binnen die terugbetalingstermijn van 78 weken niet binnen 14 weken nadat de laatste uitzendovereenkomst (op initiatief van de werkgever) is geëindigd, een (nieuwe) uitzendovereenkomst kan aanbieden en de cursist daardoor niet in staat is de wekelijkse € 25 af te betalen. In dit geval is sprake van een dergelijke situatie.
Terugbetalingsverplichting vervallen
De termijn van 78 weken is gaan lopen op 12 augustus 2020, de dag van de eerste uitzendovereenkomst. De tweede uitzendovereenkomst is binnen de 78 weken op 2 januari 2021 van rechtswege geëindigd door het uitzendbeding, waarna de termijn van 14 weken is gaan lopen op 3 januari 2021 en is afgelopen op 11 april 2021. Nu de werkgever niet binnen die termijn een volgende uitzend/arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft aangeboden, is de terugbetalingsverplichting op 11 april 2021 komen te vervallen.
Opleidingskosten niet terugbetalen
De werkgever voert weliswaar aan dat hij in februari 2021 nog twee keer een nieuwe uitzendovereenkomst aan de werknemer heeft aangeboden maar dat is niet komen vast te staan. De werknemer heeft dat betwist en de e-mail van 16 februari 2021 wijst er alleen op dat de werkgever contact met de werknemer heeft gezocht voor de functie van buschauffeur in de zomer van 2021 maar bevat geen (concreet) aanbod voor het aangaan van een nieuwe uitzendovereenkomst. De werkgever heeft de stelling ook niet onderbouwd en geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter daaraan verder voorbij gaat. Het aanbod van de werkgever van 29 april 2021 valt buiten de termijn van 14 weken. De werknemer hoeft de opleidingskosten dus niet terug te betalen.
Het beroep van de werkgever op artikel 6 lid c vierde bullit van het Reglement gaat niet op. Daarin is geregeld in welke gevallen de opleidingskosten direct opeisbaar zijn. Daar komt de kantonrechter echter niet aan toe omdat de opleidingskosten in dit geval sowieso niet opeisbaar zijn op grond van artikel 4.g.2 van de opleidingsovereenkomst. Het argument van de werkgever dat het niet zo kan zijn dat hij nu met de opleidingskosten blijft zitten, slaagt gelet op het voorgaande niet.
De conclusie luidt dat de vordering van de werkgever wordt afgewezen.
Tegenvordering
De tegenvordering van de werknemer tot terugbetaling van € 178,09 wordt toegewezen. De werkgever heeft niet betwist dat hij dit bedrag heeft ingehouden op de loonbetalingen aan de werknemer na 11 april 2021. Nu de terugbetalingsverplichting die dag is komen te vervallen, heeft de werknemer dit bedrag onverschuldigd aan de werkgever betaald.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 13 december 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12723