In geschil is of het aan de werknemer toegekende en uitgekeerde bedrag, dat is uitgekeerd ingevolge de WIA, terecht aan de werkgever is toegerekend en dus terecht in de Whk-beschikking is opgenomen. Meer specifiek houdt partijen verdeeld of artikel 115 WIA van toepassing is.
Verrekening met voorschot
Aan een werknemer van de werkgever is met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering toegekend. De betaling heeft plaatsgevonden via verrekening met het al eerder aan de werknemer toegekende en uitbetaalde voorschot. Dat is gebeurd ruim vóór de berekening van de gedifferentieerde premie Whk 2022.
Rechtbank mag niets zeggen over uitkering aan werknemer
Op grond van de wettelijke bepalingen kan de definitieve WGA-uitkering als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 worden toegerekend aan de werkgever. De argumenten die de werkgever in deze procedure tegen de Whk-beschikking aanvoert zijn gericht tegen de toekenning en de hoogte van de uitkering aan de werknemer; daar mag de rechtbank in deze procedure niets van zeggen, dat is verboden door artikel 115 WIA.
De werkgever had toen hij een kopie kreeg van de aan de werknemer toegekende voorschotbeschikking dan wel de toekenningsbeschikking van de WGA-uitkering in bezwaar en beroep moeten gaan bij het UWV; dat heeft hij niet gedaan. Het beroep is ongegrond.
Met WGA-uitkering verrekende bedrag
Vast staat dat aan de werknemer met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering is toegekend en dat het aan de werknemer uitbetaalde bedrag, ruim voor de berekening van de gedifferentieerde premie Whk 2022, is verrekend met het aan de werknemer toegekende recht op een WGA-uitkering. Gezien de voorschotbeschikking en de daaropvolgende WGA-beschikking is, wat er ook zij van de rechtmatigheid van de voorschotbeschikking, het recht op een voorschot per 7 december 2020 beëindigd en per 7 december 2020 in een definitieve WGA-uitkering omgezet.
Het met de definitieve WGA-uitkering verrekende bedrag kan op grond van artikel 117b, eerste lid, Wfsv jo. artikel 2.5, eerste lid, onder h, Besluit Wfsv jo. artikel 2.11 Besluit Wfsv als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 worden toegerekend aan de werkgever. De inspecteur heeft in dit verband terecht opgemerkt dat op grond van artikel 117b, derde lid, Wfsv geen uitzondering geldt op grond waarvan deze WGA-uitkering niet ten laste van de Werkhervattingskas komt.
Gevolgen voor WGA-premie
Verder staat vast dat de werkgever bij brieven van 4 december 2020 respectievelijk 1 maart 2021 is geïnformeerd dat hij belanghebbende was bij de voorschotbeschikking respectievelijk de WGA-beschikking, en dat de beschikkingen gevolgen kunnen hebben voor de door de werkgever te betalen WGA-premie. De werkgever heeft tegen deze beschikkingen – naar uit hetgeen hij ter zitting heeft verklaard volgt bewust; hij heeft verklaard dat daarmee is gewacht tot de definitieve vaststelling – geen bezwaar gemaakt.
Gericht tegen toekenning en hoogte uitkering
De rechtbank stelt verder vast dat de argumenten die de werkgever in deze procedure tegen de Whk-beschikking aanvoert, zijn gericht tegen de toekenning en de hoogte van de uitkering aan de de werknemer. Met andere woorden: die argumenten houden in dat de werkgever het niet eens is met wat het UWV als uitkerende instantie tegenover de de werknemer heeft beslist. De rechtbank mag daar in deze procedure niets van zeggen. Dat komt omdat dat verboden is door artikel 115 WIA.
Anders dan de werkgever kennelijk meent is de rechtbank met de inspecteur van oordeel dat dit artikel in dit geval van toepassing is. In dat artikel staat dat een werkgever zijn beroep tegen de berekening van de gedifferentieerde premie Whk niet mag baseren op standpunten die inhouden dat een WIA-uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
In bezwaar en beroep moeten gaan bij UWV
Zulke standpunten horen thuis in een procedure die de werkgever zelf (als belanghebbende) kan aanspannen tegen de toekenningsbeschikkingen. De werkgever had toen hij een kopie kreeg van de voorschotbeschikking dan wel de toekenningsbeschikking van de WGA-uitkering dus in bezwaar en beroep moeten gaan bij het UWV. De werkgever had de argumenten in die procedure moeten aanvoeren. Dat heeft de werkgever nagelaten.
Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure geen inhoudelijk oordeel kan geven over de betreffende argumenten van de werkgever. Voor zover de werkgever dit onredelijk vindt, overweegt de rechtbank dat de wetgever bewust voor dit systeem heeft gekozen en dat de rechtbank niet is toegestaan de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te toetsen.
Werkgever kan terecht bij UWV
Feit is dat de werkgever met formele klachten terecht kan (en moet) bij het UWV. Dat wil zeggen dat indien de werkgever vindt dat hij ten onrechte niet of te laat is geïnformeerd over de toekenning van de uitkeringen, zij dat standpunt kan innemen in bezwaar en beroep tegen (het uitblijven van) een beslissing daarover van het UWV. Uiteindelijk kan het oordeel daarover dus door de rechter worden getoetst. In de verhouding met het UWV heeft de werkgever voldoende rechtsbescherming.
In ieder geval is er geen rechtstekort dat de rechtbank in deze procedure dwingt om iets anders te beslissen. Dit laatste betekent ook dat de rechtbank de werkgever niet volgt in het standpunt dat met de toepassing van artikel 115 WIA de rechtsbescherming in geding komt.
Niet één-op-één vergelijkbaar
Dat Rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 24 februari 2022 wel heeft beslist dat in dat geval door de toerpassing van dit artikel de rechtsbescherming van die belastingplichtige in het geding kwam, is voor deze rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Temeer daar in de gevallen niet één-op-één vergelijkbaar zijn.
In de zaak bij Rechtbank Gelderland had de belastingplichtige wél bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de eerdere besluiten van het UWV, hetgeen de werkgever juist niet heeft gedaan.
Voor de conclusie dat toch moet worden geoordeeld dat toepassing van deze bepaling onder de gegeven omstandigheden in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vindt de rechtbank, anders dan de werkgever stelt, ook geen aanleiding. De werkgever heeft deze door haar ingenomen kale stelling ook niet nader gemotiveerd of onderbouwd.
De conclusie is dat de beroepsgronden van de werkgever tegen de toerekening van de arbeidsongeschiktheidslasten van de de werknemer afketsen op het verbod van artikel 115 WIA. De toerekening blijft dus overeind.
Betalingsverplichting van UWV
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de inspecteur er terecht op heeft gewezen dat, nu het recht op de WGA-uitkering per 7 december 2020 definitief is vastgesteld door middel van de WGA-beschikking van 1 maart 2021, er per 7 december 2020 een betalingsverplichting van het UWV aan de werknemer bestaat tot het betalen van een WGA-uitkering.
Betaalde WGA-lasten
Omdat door het formeel vaststellen van het recht op uitkering een betalingsverplichting is ontstaan, is het recht op WGA-uitkering van de de werknemer per 7 december 2020 een feit en vallen de uitkeringslasten, waaronder het met de definitieve WGA-uitkering verrekende bedrag, onder de noemer van ‘betaalde WGA-lasten’. De lasten mogen op grond van artikel 117b van de Wfsv en artikel 2.11 van het Besluit Wfsv toegerekend worden aan de werkgever.
Voor de toerekening in het kader van de vaststelling van de premie Whk wordt immers uitgegaan van betaalde WGA-uitkeringen.
Toerekenbaar aan werkgever
De rechtbank is dus met de inspecteur van mening dat onder de omstandigheden van dit geval de betaling van het bedrag onder de noemer voorschot – wat er ook zij van de rechtmatigheid van de voorschotbeschikking – als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 mag worden toegerekend aan de werkgever.
(Geen) eigenrisicodrager
De casus van rechtbank Limburg (en de daaropvolgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep) waarnaar de werkgever verwijst maakt dit niet anders. In die zaak was de werkgever een eigenrisicodrager.
Omdat in de WIA (wettekst vóór 2022) niet expliciet staat dat een eigenrisicodrager ook het risico van betaling van een voorschot op een WIA-uitkering draagt, mogen voorschotten volgens de rechtbank Limburg (en de CRvB) niet aan een niet-zelfbetalende eigenrisicodragende werkgever worden toegerekend. Die situatie is hier echter niet aan de orde; de werkgever is immers geen eigenrisicodrager.
Alles wat de werkgever overigens heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande en dus de rechtmatigheid en juistheid van de Whk-beschikking niet af.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 22 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18805