De werkgever heeft een regierol heeft met betrekking tot de re-integratie van de werknemer en zeggenschap ten aanzien van de activiteiten die hij ter bevordering van de re-integratie geboden acht.
Wat is de situatie?
Betrokkene was werkzaam bij de werkgever als leerkracht basisonderwijs voor 36,78 uur per week. Op 28 mei 2018 heeft hij zich ziekgemeld. Betrokkene heeft op 7 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Een arbeidsdeskundige heeft op 30 maart 2020 het re-integratieverslag beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim.
In de bezwaarfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. UWV heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en meer in het bijzonder op de vraag of het re-integratietraject in het tweede spoor tijdig is opgestart en daaraan genoegzaam inhoud is gegeven.
Eerstejaarsevaluatie
De rechtbank heeft overwogen dat ten tijde van het zogenoemde opschudmoment, de eerstejaarsevaluatie, er bij de werkgever en betrokkene nog een gerechtvaardigd vertrouwen was dat het traject in spoor één tot een bevredigend resultaat zou leiden. Dit beeld moest medio juni 2019 op grond van de adviezen van de bedrijfsarts en de externe arbeidsdeskundige worden bijgesteld.
Adequaat tweedespoortraject
Omdat zeker vanaf 28 juni 2019 geen concreet perspectief bestond op werkhervatting in het eigen werk, was de werkgever gehouden vanaf dan een adequaat tweedespoortraject in te zetten.
De werkgever heeft voornoemde adviezen ter harte genomen en betrokkene aangemeld bij Novatief. Het begeleidingstraject bij Novatief is echter alsnog gestart voor de combinatie van spoor één en spoor twee. Op 9 juli 2019 is hiertoe de opdracht aan Novatief bevestigd.
De rechtbank heeft overwogen dat de enkele aanmelding van betrokkene bij Novatief niet als een van doorslaggevend gewicht te achten inspanning van de werkgever wordt aangemerkt.
In het tweede spoor werd met de activiteiten bij Novatief gestart vanaf 12 september 2019 met twee dagdelen (het tweede deel op 15 september 2019), gericht op een beroepsoriëntatiescan. Dit was later dan verwacht in verband met de zomervakantie van betrokkene.
Geen concrete re-integatie-inspanningen in spoor twee
De rechtbank heeft vastgesteld dat daarmee tot 12 september 2019 geen concrete re-integratie-inspanningen in spoor twee zijn verricht. De lopende activiteiten voor re-integratie in spoor één zijn voortgezet tot 15 oktober 2019.
De rechtbank heeft het standpunt van UWV dat tot dan toe de concrete invulling van de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor onvoldoende zijn geweest en te laat opgestart, gevolgd.
Werkgever heeft regierol
Voor zover de werkgever heeft gesteld dat betrokkene mede verantwoordelijk is geweest voor het verloop van het tweede spoor, heeft de rechtbank overwogen dat de werkgever een regierol heeft met betrekking tot de re-integratie en in hun verhouding zeggenschap heeft ten aanzien van de activiteiten die hij ter bevordering van de re-integratie geboden acht.
Gelet op de belastbaarheid van betrokkene had verwacht mogen worden dat een traject was ingezet gericht op duurzame loonvormende arbeid in ander werk. Volgens het gespreksverslag van 15 oktober 2019 van het afrondende gesprek in verband met het einde van spoor één, heeft de werkgever de mogelijkheid opengehouden dat betrokkene door de focus op spoor twee de energie en passie zal hervinden en met grote kans op succes de re-integratie op school gaat oppakken.
Hervatten in spoor één te lange tijd onduidelijk
Betrokkene heeft nadien ook nog gerefereerd aan hervatting in eigen werk en zich daarvoor ook per e-mail van 12 februari 2020 beschikbaar gesteld. UWV heeft mede gelet daarop terecht geconcludeerd dat er bij betrokkene nog te lange tijd onduidelijkheid is gebleven over het wel of niet kunnen hervatten in spoor één en dat dit niet bevorderlijk is geweest voor de mogelijkheden van een succesvolle re-integratie in spoor twee.
De werkgever is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de Raad
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de werkgever een loonsanctie op te leggen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die de werkgever in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA legt UWV een loonsanctie op als blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt UWV of werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Deze beoordeling is gebaseerd op in ieder geval een arbeidskundig onderzoek. Als sprake is van medische vragen of onduidelijkheden vindt ook een onderzoek door een verzekeringsarts plaats.
Beleidsregels en Werkwijzer Poortwachter
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter heeft UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
Onvoldoende re-integratie-inspanningen
Wat de werkgever in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De gronden die de werkgever in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
In strijd met Awb?
De werkgever heeft aangevoerd dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten de omvang van het geding is getreden door te overwegen dat het tweede-spoor-traject op 12 september 2019 is gestart, terwijl UWV aannam dat het tweede spoor startte op 15 oktober 2019. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De werkgever heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het tweedespoortraject veel eerder startte dan op 15 oktober 2019. Door zich daarover uit te laten, is de rechtbank niet buiten de omvang van het geding getreden, maar juist ingegaan op wat de werkgever in beroep heeft gesteld.
De werkgever heeft verder aangevoerd dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Awb buiten de omvang van het geding is getreden door te oordelen dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht in spoor twee.
‘Spoor twee te laat gestart’
Volgens de werkgever heeft de rechtbank daardoor de grondslag van het bestreden besluit uitgebreid, omdat de werkgever in het bestreden besluit alleen maar werd verweten dat spoor twee te laat was gestart.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 september 2020 worden ook tekortkomingen in het tweede spoor genoemd, met name dat betrokkene niet duidelijk is gemaakt of hij nog kon re-integreren in zijn eigen werk.
De kwaliteit en toereikendheid van de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor maakten daarom, naast de aanvangsdatum van het tweede spoor, ook onderdeel uit van het bestreden besluit en daarmee van de omvang van het geding.
Conclusie en gevolgen
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van UWV om aan de werkgever een loonsanctie op te leggen in stand blijft. Gelet daarop is er geen grond voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep, 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2215