De vragen zijn gesteld naar aanleiding van de kabinetsreactie op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 februari 2023 over het toepassen van de arbeidskorting over een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De staatssecretaris heeft besloten om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het Hof, omdat hij van mening is dat de juridische onderbouwing van het oordeel van het Hof onjuist is.
Er zijn twee denkrichtingen geschetst om met de ongelijkheid die het Hof constateert om te gaan. Enerzijds is er de optie om de mogelijkheid die nu bestaat voor mensen die de uitkering via hun werkgever ontvangen, te schrappen en anderzijds zou juist de arbeidskorting toepasbaar gemaakt kunnen worden op alle (arbeidsongeschiktheids)uitkeringen (voor diegenen die naast de uitkering werken).
In de kabinetsreactie van 19 september jl. heeft het kabinet aangekondigd het arrest van de Hoge Raad af te zullen wachten alvorens zal worden besloten wat met de samenloop van de arbeidskorting en de samenvoegbepaling zal gebeuren.
WGA 35-80-uitkering
Wanneer iemand na twee jaar ziekte een WIA-beoordeling krijgt waaruit volgt dat iemand 75% van diens verdienvermogen verliest door ziekte of beperking, krijgt diegene een WGA 35-80-uitkering.
De betreffende persoon krijgt dan eerst een loongerelateerde uitkering gedurende maximaal twee jaar. De hoogte daarvan is de eerste twee maanden 75% van het voormalig loon (gemaximeerd tot het maximumdagloon), en daarna 70%. Na maximaal twee jaar ontvangt degene een loonaanvullingsuitkering of, als iemand minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit verdient, een vervolguitkering.
Netto-inkomensvervangingsratio
Wat is de netto-inkomensvervangingsratio als iemand voor 75% arbeidsongeschikt raakt bij verschillende inkomensgroepen (wettelijk minimumloon, modaal, 2x modaal) in zowel de situatie waarbij de arbeidskorting wordt toegepast, als in de situatie waarbij de arbeidskorting niet wordt toegepast?
In de tabel hierna staat weergegeven wat de netto-inkomensvervangingsratio’s zijn voor de gevraagde inkomensgroepen. Hierbij is uitgegaan van een loongerelateerde uitkering WGA vanaf de 3e maand, dan wel een loonaanvullingsuitkering in de vervolgfase WGA, voor iemand die 75% arbeidsongeschikt is en die nog 25% van zijn vroegere inkomen verdient.
Uitgangspunt is een wettelijk minimumloon van € 1.995 per maand plus 8% vakantietoeslag, en een modaal inkomen van € 41.500 per jaar conform de meest recente Macro-Economische Verkenning van het CPB.
Belangrijke kanttekening is dat hierin geen rekening is gehouden met inkomensregelingen die afhankelijk zijn van iemands huishoudsituatie, zoals toeslagen. Daardoor zijn de percentages niet representatief voor de teruggang in besteedbaar inkomen van de weergegeven inkomensgroepen.
Tabel 1.
Inkomensgroep | Vervangingsratio netto-inkomen bij arbeidskorting toegepast op het arbeidsinkomen | Vervangingsratio nettoinkomen bij arbeidskorting toegepast op het arbeidsinkomen plus de uitkering |
Wettelijk minimumloon | 68% | 81% |
Modaal | 72% | 84% |
2x modaal | 87% | 86% |
Budgettaire derving
Als alle ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met daarnaast regulier loon recht krijgen op de arbeidskorting over het uitkeringsdeel van hun inkomen, ongeacht of de uitkering via de werkgevers of direct via het UWV betaald wordt, betekent dit een budgettaire derving van circa 300 miljoen euro structureel. Hierbij is nog geen rekening gehouden met een eventueel gedragseffect.
Als alle ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering recht krijgen op arbeidskorting over hun uitkering, ongeacht of ze loon ontvangen naast hun uitkering, betekent dit een derving van circa € 1,6 miljard structureel. In deze raming zijn de WAO, WIA (WGA en IVA) en WAZ meegenomen, maar niet de Wajong.
Zou de arbeidskorting in 2023 toegekend zijn op basis van het verzamelinkomen in plaats van het arbeidsinkomen, en dus aan alle inkomensbronnen toegekend worden, dan leidt dit tot een derving van circa € 7,35 miljard. Dit heeft wel als gevolg dat de arbeidskorting de functie van arbeidsmarktprikkel kwijtraakt.
Logische afbakening arbeidskorting?
Tegelijkertijd is het de vraag wat een logische afbakening voor de arbeidskorting kan zijn, op het moment dat alle ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering recht op arbeidskorting krijgen, ook als zij geen loon ontvangen.
Als de arbeidskorting wordt gegeven aan alle ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, treedt een ongelijke behandeling op met ontvangers van andere loondervingsuitkeringen zoals de werkloosheidsuitkering.
Ook zou beargumenteerd kunnen worden dat ook andere ontvangers van inkomsten uit vroegere dienstbetrekking (maar die nu niet werken), zoals ontvangers van een pensioenuitkering, recht zouden moeten hebben op de arbeidskorting.
Twee mogelijkheden
Op hoofdlijnen zijn er twee mogelijkheden om de door Hof Den Haag geconstateerde ongelijke behandeling en de vermeende strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel weg te nemen. Beide maatregelen hebben voor- en nadelen en het kabinet wil graag het arrest van de Hoge Raad afwachten om de juiste afweging te kunnen maken. Er is daarom geen voorkeursscenario.
Optie 1: geen toepassing arbeidskorting op socialezekerheidsuitkeringen via werkgever
Allereerst de optie om de samenvoegbepaling zo aan te passen dat de arbeidskorting niet meer toegepast kan worden op socialezekerheidsuitkeringen die via de werkgever worden uitbetaald.
Deze maatregel zorgt ervoor dat de inkomensachteruitgang toeneemt voor degenen die (deels) arbeidsongeschikt zijn en daarnaast profiteren of hadden kunnen profiteren van de samenvoegbepaling.
Uitkeringsgerechtigden (circa 11.000) die nu profiteren van de samenvoegbepaling gaan er door deze maatregel gemiddeld € 2.300 per jaar op achteruit. Ook verdwijnt hiermee de extra (onbedoelde) financiële prikkel voor uitkeringsgerechtigden om ook deels te werken. Dit scenario is wel meer in lijn met het huidige doel en de huidige strekking van de arbeidskorting dan het tweede scenario.
Optie 2: arbeidskorting toepassen op socialezekerheidsuitkeringen bij werk
Een tweede optie is om uitvoering te geven aan de uitspraak door in de loon- of inkomstenbelasting de arbeidskorting toe te passen op socialezekerheidsuitkeringen, mits de uitkeringsgerechtigde ook werkt.
Bij deze optie zou de inkomensachteruitgang bij arbeidsongeschiktheid kleiner worden, wanneer de arbeidsongeschikte naast de uitkering blijft werken. De uitkeringsgerechtigden die een uitkering ontvangen van het UWV en daarnaast ook werken gaan er waarschijnlijk gemiddeld € 1.800 per jaar op vooruit.
Een waarschijnlijk beperkt aantal uitkeringsgerechtigden dat de uitkering ontvangt van het UWV gaat erop achteruit, omdat de arbeidskorting ook een afbouwtraject kent. Het gaat dan om de groep die een arbeidsinkomen heeft rond of boven modaal. Hun recht op arbeidskorting daalt als de uitkering ook gaat meetellen voor de arbeidskorting.
De uitkeringsgerechtigden die een uitkering hebben onder modaal, krijgen een extra financiële prikkel om te participeren op de arbeidsmarkt omdat zij, wanneer ze naast de uitkering gaan werken, niet alleen arbeidskorting kunnen toepassen over het inkomen uit werk, maar ook over de uitkering.
Mogelijk leidt dit tot gedragseffecten bij arbeidsongeschikten die nu nog niet werken naast de uitkering, omdat zij met een gering arbeidsinkomen een arbeidskorting kunnen verkrijgen die (in 2023) op kan lopen tot € 5.052.
Nadeel optie 2
Het nadeel van deze optie is dat deze het huidige doel en de huidige strekking van de arbeidskorting ondergraaft. De arbeidskorting heeft als doel om gemaakte arbeidskosten op forfaitaire wijze in aftrek te brengen en als doel het stimuleren van arbeidsparticipatie en werken lonender maken en is vanuit die redenering alleen van toepassing op regulier loon (loon uit tegenwoordige arbeid). Daarnaast brengt deze optie een groot budgettair effect met zich mee.
De budgettaire derving wordt ingeschat op jaarlijks € 300 miljoen structureel, ervan uitgaande dat het alleen gaat om personen die naast de uitkering werken en waarbij nog geen rekening is gehouden met het eventuele gedragseffect.
Uitkeringsgerechtigden die niet (kunnen) werken krijgen geen recht op arbeidskorting over de uitkering. Het verschil tussen hen en uitkeringsgerechtigden die wel naast een uitkering werken wordt groter. Hiermee wordt een nieuwe ongelijkheid gecreëerd.
In strijd met gelijkheidsbeginsel
Het is aan de HR om een oordeel te geven over de uitspraak van het Hof. Het Hof oordeelt dat het beleid van de Belastingdienst in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De Belastingdienst baseert de toelichting in het Handboek loonheffingen echter op de zogenoemde (wettelijke) samenvoegbepaling.
Samenvoegbepaling
Er zijn momenteel circa 11.000 belastingplichtigen die gebruikmaken van de samenvoegbepaling. Zij verliezen het recht op arbeidskorting over het uitkeringsdeel van hun inkomen als de mogelijkheid tot samenvoegen vervalt. Wat dit betekent voor hun netto inkomen hangt af van de hoogte van hun uitkering en loon, en daarmee waar in het opbouw- of afbouwtraject van de arbeidskorting ze zich bevinden. Het geraamde nadeel per belastingplichtige is gemiddeld € 2300 per jaar.
Via een ministeriële regeling is de zogenoemde samenvoegbepaling geïntroduceerd. De delegatiegrondslag hiervoor is opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964.
Doel samenvoegbepaling
Het doel van de samenvoegbepaling is om de progressie in het belastingtarief tot recht te laten komen om daarmee aanslagen in de inkomstenbelasting zoveel mogelijk te voorkomen. Het schrappen van de samenvoegbepaling is ongewenst, want deze bepaling blijft relevant omwille van voornoemd doel, het tot recht laten komen van progressie in het belastingtarief.
Een aanpassing van de samenvoegbepaling kan bewerkstelligen dat de socialezekerheidsuitkering altijd kwalificeert als zogenoemd loon uit vroegere dienstbetrekking waarover de arbeidskorting niet langer kan worden toegepast. Dit zou een aanpassing zijn van een ministeriële regeling, de uitvoeringsregeling loonbelasting 2011.
Doel arbeidskorting
De arbeidskorting heeft als doel het bevorderen van de arbeidsparticipatie en (meer) werken lonender maken. De prikkel om te gaan werken die van de arbeidskorting uitgaat geldt voor iedereen en is daarmee niet specifiek gericht op mensen met een WIA-uitkering. Het is ook niet het beleid van het kabinet om de arbeidskorting als een specifieke prikkel richting mensen met een WIA-uitkering in te zetten naast de al bestaande prikkels in de WIA zelf.
De maximale arbeidskorting is sinds 2001 gestegen van € 803 naar € 5.052 in 2023. Daarnaast is ook de vormgeving over de jaren gewijzigd. Zo kende de arbeidskorting in 2001 een ander opbouwtraject en geen afbouwtraject.
Toepassing samenvoegbepaling
Het UWV heeft in 2022 ruim 130.000 keer een betaling gedaan aan een werkgever van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO-uitkering) waarvoor momenteel geen recht op arbeidskorting bestaat. Onder de aanname dat de meerderheid van de ontvangers van een AO-uitkering deze het gehele jaar ontvangen, betreft dit ongeveer 11.000 personen (130.000 betalingen gedeeld door 12 maanden).
Uit loonheffingengegevens blijkt dat in veruit de meeste gevallen de werkgever vervolgens de samenvoegbepaling toepast waardoor het bedrag van de AO-uitkering wordt meegenomen voor de berekening van de hoogte van de arbeidskorting.
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak van de HR en kiest ervoor om de uitspraak van de HR af te wachten alvorens een besluit te nemen over wat te doen met de samenloop van de arbeidskorting en de samenvoegbepaling.
Verschil opheffen
Als de Hoge Raad de strekking van het Hof volgt is sprake van een situatie waarin gelijke gevallen zonder rechtvaardigingsgrond ongelijk worden behandeld. In dat geval is het kabinet genoodzaakt om dit verschil op te heffen en heeft daarbij de hiervoor genoemde twee opties in beeld.
Als het kabinet kiest voor optie 1, namelijk om de samenvoegbepaling zodanig aan te passen dat er geen arbeidskorting meer kan worden toegepast over een socialezekerheidsuitkering die samen met regulier loon wordt uitbetaald, gaat een groep uitkeringsgerechtigden die nu arbeidskorting krijgt over de uitkering er gemiddeld € 2.300 per jaar op achteruit.
Voor dit scenario wordt ook gekeken of er maatregelen kunnen worden genomen om dit effect te verzachten door middel van overgangsrecht. Een vorm van overgangsrecht alleen voor mensen die al profiteren van de samenvoegbepaling heeft echter als gevolg dat de ongelijke situatie tijdens de overgangsjaren nog steeds (deels) in stand blijft. De houdbaarheid hiervan moet nader onderzocht worden.
Als het kabinet kiest voor optie 2, namelijk om de arbeidskorting toe te staan over een arbeidsongeschiktheidsuitkering als de betreffende uitkeringsgerechtigde daarnaast ook nog werkt, moet dit worden verankerd in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964.
Antwoorden over arbeidskorting en een arbeidsongeschiktheidsverzekering