
Een WGA-uitkering wordt als loon uit vroegere dienstbetrekking aangemerkt. De WGA-uitkering wordt daarom niet in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting betrokken.
De hiervan afwijkende regeling, zoals opgenomen in paragraaf 7.6.2. van het Handboek Loonheffingen 2018, wordt echter aangemerkt als begunstigend beleid. De situatie waarbij een gerechtigde de WGA-uitkering ontvangt via de werkgever, is rechtens en feitelijk gelijk aan de situatie waarbij een gerechtigde de WGA-uitkering direct ontvangt van het UWV.
De uitvoeringsproblematiek is in het huidige tijdsbestek geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond voor de ongelijke behandeling van deze gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt, aldus Hof Den Haag.
Arbeidsinkomen
Op grond van artikel 8.11, lid 1, Wet IB 2001 geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Onder arbeidsinkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als loon (artikel 8.1, lid 1, onderdeel e, Wet IB 2001).
Geen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
De door belanghebbende ontvangen WGA-uitkering houdt niet ten nauwste verband met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en vormt daarvoor geen rechtstreekse beloning. Deze uitkering vindt haar oorzaak in het voorheen hebben verricht van arbeid en kan daarom niet als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking worden aangemerkt.
Niet in berekeningsgrondslag voor arbeidskorting
Omdat de WGA-uitkering, zijnde een uitkering volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), evenmin volgens de definitie van arbeidsinkomen met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking gelijk te stellen is, is de WGA-uitkering geen inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking en is de WGA-uitkering terecht niet betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting.
Nadelige behandeling bij WGA via UWV
Belanghebbende heeft gesteld dat hij – nu hij de WGA-uitkering direct ontvangt van het UWV – nadeliger wordt behandeld ten opzichte van een gerechtigde die een WGA-uitkering ontvangt via de werkgever.
Via werkgever: wel loon uit tegenwoordige arbeid
Een WGA-uitkering die via de werkgever wordt betaald, wordt als gevolg van een goedkeuring in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen (2020) als loon uit tegenwoordige arbeid aangemerkt en betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting voor de loonbelasting en de inkomstenbelasting. Dit in tegenstelling tot een WGA-uitkering die een gerechtigde rechtstreeks van het UWV ontvangt, waarbij de WGA-uitkering niet wordt betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting.
In strijd met gelijkheidsbeginsel
Volgens belanghebbende is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.
Inspecteur: geen gelijke gevallen
De Inspecteur van de Belastingdienst betwist dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Inspecteur is er geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De situatie waar belanghebbende zich in bevindt, verschilt van de door belanghebbende geschetste alternatieve situatie.
Voor zover het oordeel luidt dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, stelt de Inspecteur dat de redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die behandeling gelegen is in de uitvoerbaarheid van de regeling.
Het Hof gaat ervan uit, gelijk de Inspecteur in zijn verweerschrift heeft gedaan, dat het standpunt van belanghebbende mede omvat dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur.
Handboek Loonheffingen
Het Hof heeft ter zitting vastgesteld dat de ongelijke behandeling niet voortvloeit uit de toepasselijke regelgeving, maar uit paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen 2020 (in het onderhavige jaar geldt het Handboek Loonheffingen 2018, dat een identieke paragraaf 7.6.2 bevat).
Begunstigend beleid
Dit Handboek is volgens het Hof te kwalificeren als door de Inspecteur, althans de Belastingdienst, gevoerd begunstigend beleid. Dat dit beleid in eerste instantie is gericht op het verlichten van administratieve lasten van inhoudingsplichtigen doet er niet aan af dat ook ten aanzien van belastingplichtigen die een WGA-uitkering via hun werkgever laten uitbetalen en zodoende recht krijgen op de arbeidskorting begunstigend beleid wordt gevoerd nu de Belastingdienst zich van dit effect bewust moet zijn geweest.
Aanspraak op begunstigend beleid?
Wat het Hof moet beoordelen, is dus of belanghebbende ook aanspraak kan maken op dit begunstigende beleid. Het Hof oordeelt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen door een bestuursorgaan, zoals de Belastingdienst, gelijk moeten worden behandeld.
Ongelijke behandeling van gelijke gevallen is slechts toegestaan als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
Vergelijkbare omstandigheden
Van gelijke gevallen is sprake als belastingplichtigen rechtens en feitelijk in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Belastingplichtigen verkeren feitelijk in gelijke omstandigheden indien de feitelijke omstandigheden die relevant zijn voor de regels die de aanleiding zijn voor de ongelijke behandeling vergelijkbaar zijn.
Zelfde regels van toepassing
Van rechtens gelijke gevallen is sprake als op de belastingplichtige dezelfde regels van toepassing zijn als op de belastingplichtigen waarmee wordt vergeleken.
Gunstiger behandeld
Niet in geschil is dat binnenlands belastingplichtigen die een WGA-uitkering ontvangen via hun werkgever als gevolg van het beleid dat is neergelegd in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen 2018 gunstiger behandeld worden dan belanghebbende, die zijn WGA-uitkering ontvangt van het UWV.
Voor de beantwoording van de vraag of deze ongelijke behandeling strijdig is met het gelijkheidsbeginsel moet allereerst worden vastgesteld of sprake is van gelijke gevallen. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Inkomsten uit vroegere arbeid
Een WGA-uitkering wordt volgens de Wet IB 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 als inkomsten uit vroegere arbeid belast, zodat beide gevallen rechtens in vergelijkbare omstandigheden verkeren.
Belanghebbende geniet naast zijn WGA-uitkering, net als belastingplichtigen die een WGA-uitkering ontvangen via hun werkgever, inkomsten uit een dienstbetrekking.
Vergelijkbare positie als bij WGA via werkgever
Volgens het Hof verkeert belanghebbende daarmee ook feitelijk in een vergelijkbare positie als belastingplichtigen die een WGA-uitkering ontvangen via hun werkgever. Het enkele feit dat de geldstroom in het ene geval rechtstreeks tussen het UWV en belanghebbende plaatsvindt en in het andere geval via de werkgever maakt dit niet anders.
Ter zitting heeft de Inspecteur aangevoerd dat de rechtspositie van een belastingplichtige die zijn WGA-uitkering via zijn werkgever ontvangt anders is, bijvoorbeeld in het geval dat die werkgever failliet gaat. Het Hof acht dit onderscheid niet voldoende zwaarwegend om op het punt van feitelijke vergelijkbaarheid tot een ander oordeel te komen.
Objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond?
Nu sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen is sprake van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel, tenzij er een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond is voor de ongelijke behandeling.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat het beleid in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen 2018 uitvoeringsproblemen beoogt te voorkomen die voor inhoudingsplichtigen ontstaan als gevolg van het moeten toepassen van twee verschillende tabellen, de witte en de groene tabel. Het Hof sluit niet uit dat uitvoeringstechnische problemen ooit de reden zijn geweest voor het gevoerde beleid.
In het huidige tijdsgewricht echter, waarin administratieve processen zoals loonadministraties in hoge mate zijn geautomatiseerd dan wel zijn uitbesteed aan professionele organisaties is dit volgens het Hof geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond. Dit heeft ook te gelden voor het jaar 2018.
Hoe moeten werkgevers te werk gaan?
Daarbij tekent het Hof aan dat in paragraaf 7.6 van het Handboek loonheffingen 2018 is aangegeven hoe inhoudingsplichtigen te werk moeten gaan met de toepassing van groene en witte tabellen als aan een werknemer zowel inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking worden betaald. Die situatie verschilt niet wezenlijk van de situatie waarin de werkgever een WGA-uitkering doorbetaalt.
De administratieve lasten in die situatie worden kennelijk ook niet van dien aard geacht dat toepassing van de witte tabel op het gehele loon dient te worden toegestaan om daaraan tegemoet te komen.
Niet proportioneel
Volgens het Hof is het bepaalde in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen 2018 ook niet proportioneel in verhouding tot het doel dat ermee wordt nagestreefd.
Om een, volgens het Hof, geringe administratieve lastenverlichting voor de werkgever te bereiken krijgt een bepaalde groep belastingplichtigen een voordeel in de vorm van een arbeidskorting dat kan oplopen tot het aanzienlijke bedrag van € 3.249 (bij een arbeidsinkomen van € 20.450 (2018)).
Het ter zitting door de Inspecteur aangevoerde verweer dat het laten uitbetalen van de WGA-uitkering niet altijd gunstig is, omdat bij een arbeidsinkomen boven een bepaalde grens (€ 33.112 in 2018) de arbeidskorting wordt afgebouwd, doet hier niet aan af.
Hogere arbeidskorting
Er mag vanuit worden gegaan dat belastingplichtigen er alleen voor zullen kiezen een WGA-uitkering via de werkgever te laten uitbetalen als dat voor hen leidt tot een hogere arbeidskorting.
Geavanceerde loonadministratie
Ten slotte schiet de goedkeuring haar doel ver voorbij, aangezien, zoals hiervoor opgemerkt, de meeste werkgevers tegenwoordig over een voldoende geavanceerde loonadministratie beschikken en de goedkeuring dus geen relevante overweging kan zijn bij de afweging of de werkgever wil meewerken aan de verloning en uitbetaling van de WGA-uitkering.
Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de geconstateerde ongelijke behandeling.
Aanspraak op arbeidskorting
Nu het beleid zoals neergelegd in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen 2018 strijdig is met het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en belanghebbende al op die grond aanspraak kan maken op de arbeidskorting, hoeft het Hof niet meer te beoordelen of dat beleid ook strijdig is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.
Recht op arbeidskorting
Het voorgaande betekent dat het gelijk aan belanghebbende is. Hij heeft ook recht op toekenning van de arbeidskorting over de WGA-uitkering, zodat aan belanghebbende de maximale arbeidskorting van € 3.249 moet worden toegekend.
Aan belanghebbende moet een aanvullende korting worden verleend van € 3.249 – € 262 = € 2.987. De aanslag moet daarom worden verminderd. Dit leidt tot een teruggaaf van € 142.
Uitspraak Hof Den Haag, 22 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:370