
Het resterende vakantieverlof wordt gewaardeerd op € 1.008,15. Dat moet de werkgever uitbetalen bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 1 februari 2019 in dienst getreden van de werkgever voor 22,5 uren in de week als algemeen medewerker. De arbeidsovereenkomst geldt na zeven maanden te zijn aangegaan als voor onbepaalde tijd.
De werkneemster heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 november 2021 waarna zij een eindafrekening van de werkgever heeft ontvangen. De eindafrekening bevat een negatief aantal vakantiedagen.
De werkneemster heeft de werkgever op 18 november 2021 bericht dat de eindafrekening te weinig vakantiedagen bevat en vraagt om het deel van de administratie waaruit het saldo blijkt. Op 25 november 2021 heeft de werkgever een gedeelte van de administratie toegestuurd.
Betaling opgebouwde en niet genoten vakantierechten
De werkneemster vordert betaling van € 1.540,66 aan opgebouwde en niet genoten vakantierechten, € 770,33 aan wettelijke verhoging, € 346,65 aan incassokosten, alles met rente, en de proceskosten. Ook vordert de werkneemster te bepalen dat de werkgever een correcte eindafrekening moet verstrekken op straffe van een dwangsom.
De werkneemster legt hieraan ten grondslag een openstaand en niet genoten vakantieverlofsaldo te hebben bij einde dienstverband dat de werkgever moet uitbetalen.
Hoeveel opgebouwde en niet genoten vakantiedagen?
De centrale vraag in deze procedure is hoeveel opgebouwde en niet genoten vakantiedagen de werkneemster had bij uitdiensttreding.
Stelplicht en bewijslast
De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever een administratie moet bijhouden van het vakantiesaldo.
De stelplicht en bewijslast van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen ligt bij de werknemer, maar bij betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed moet de werkgever zijn betwisting mede motiveren aan de hand van uit de administratie blijkende gegevens, die de werkgever dan ook in het geding moet brengen.
Het is dus niet juist, zoals de werkneemster schrijft, dat stelplicht en bewijslast bij werkgever rusten. De werkneemster moet voldoen aan haar stelplicht en eventueel ingaan op een gemotiveerd verweer.
Opgenomen vakantie
De werkneemster stelt in 2019, 2020 en 2021 steeds twee aaneengesloten weken vakantie te hebben opgenomen en genoten, zonder te specificeren welke weken in het jaar.
De werkgever heeft daar tegenover wel specifiek aangegeven in welke periode de werkneemster met begin- en einddatum vakantie heeft genoten. De werkneemster had daarop moeten reageren door de concrete periode te benoemen, maar dat heeft zij niet gedaan.
Urenlijsten
Wel kan de kantonrechter aansluiten bij de door de werkgever overgelegde urenlijsten. Volgens de werkgever zijn dit door de werkneemster zelf ingevulde urenlijsten. De werkneemster heeft ter zitting weliswaar betwist de urenlijsten te hebben ingevuld, maar de werkgever heeft met de verklaringen van vijf werknemers voldoende onderbouwd dat de werkneemster deze urenlijsten wel heeft ingevuld. Dit betekent dat de kantonrechter de beoordeling mede baseert op deze urenlijsten.
In 2019 komen de urenlijsten overeen met de stelling van de werkneemster dat zij twee weken aaneengesloten vakantie heeft genoten. Daar gaat de kantonrechter dan ook van uit. Dus 45 uur.
De werkneemster heeft in 2020, volgens de werkgever, 83 uren aaneengesloten vakantie genoten van 31 augustus 2020 tot en met 22 september 2020. Dit volgt echter niet uit de door haar overgelegde urenlijsten. De werkgever heeft namelijk de urenlijst van de maand september van 2020 niet overgelegd.
Niet voldaan aan verzwaarde motiveringsplicht
Gelet hierop heeft de werkgever niet voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht en de kantonrechter gaat dan ook uit van de vakantieperiode van twee weken, zoals de werkneemster heeft gesteld (eveneens 45 uur).
Geen 67 uur maar 6 dagen
De werkgever voert aan dat de werkneemster in 2021 67,5 uren met vakantie is gegaan van 1 september t/m 19 september. Uit de urenlijsten kan de kantonrechter echter niet afleiden dat die periode uit 67 uren bestaat.
Bij 13 september 2021 staat dat de werkneemster die dag heeft gewerkt en dat klopt, want de werkneemster heeft die dag gewerkt om op 26 september 2021 vrij te zijn. Voor 26 september 2021 heeft de werkneemster ook een snipperdag genoten.
De kantonrechter kan dan ook niet van de 67 uren uitgaan en zal het zelf vaststellen aan de hand van het gebruikelijke werkpatroon op maandag, dinsdag en zondag van telkens 7.5 uur.
Vanaf 1 september zijn het zes vakantiedagen (5, 6, 7, 12, 14 en 19 september). De werkgever heeft onvoldoende onderbouwd dat het om meer dagen gaat waardoor de kantonrechter uitgaat van een vakantie van zes dagen in 2021.
Twee snipperdagen
Voor de snipperdagen ligt het echter anders. De werkneemster zegt in het geheel geen dagen gesnipperd te hebben. De werkgever heeft gesteld dat de werkneemster aanvraagformulieren voor snipperdagen heeft ingevuld.
De kantonrechter heeft de werkgever vervolgens opgedragen om deze handgeschreven aanvragen in dit geding te overleggen. Ter zitting heeft de werkgever namelijk uitgelegd dat werknemers de aanvragen zelf invullen en die keurt de werkgever dan goed of af. Bij honorering schrijft de werknemer de snipperdagen in de urenlijsten.
De werkneemster heeft niet betwist dat dit de werkwijze is. De werkgever heeft slechts twee aanvragen voor snipperdagen op 26 september 2021 en 29 augustus 2021 overgelegd. Dat is voldoende voor de conclusie dat de werkneemster op die dagen een snipperdag heeft genoten. Het had op haar weg gelegen uit te leggen waarom aan die overgelegde aanvragen geen waarde kan worden gehecht en dat heeft zij niet gedaan. Die twee dagen zal de kantonrechter dan ook als snipperdagen rekenen.
De kantonrechter gaat er verder vanuit dat er geen andere aanvraagformulieren zijn, anders zouden die wel zijn overgelegd. De stelling van de werkgever dat de werkneemster een snipperdag heeft opgenomen indien de werkneemster op de urenlijsten heeft geschreven dat zij een dag vrij is, gaat dan ook niet op. Die dagen kunnen ook geruild zijn, zoals de werkneemster heeft gesteld en daarvoor is geen aanvraag nodig.
Conclusie is dat de werkgever onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de werkneemster, buiten 29 augustus 2021 en 13 september 2021, geen snipperdag heeft opgenomen.
Uren per week
De werkneemster stelt feitelijk 23 uren per week te hebben gewerkt in plaats van de contractueel bepaalde 22,5 uren waardoor zij recht heeft op meer vakantiedagen dan de werkgever aanvoert.
De werkgever betwist dat de werkneemster meer heeft gewerkt dan het contractueel bepaalde. Als een werknemer meer werkt dan het contractueel bepaalde, wordt dat die maand uitbetaald en dat volgt niet uit de loonstroken van de werkneemster. In 2019 is het een enkele keer gebeurd, zo kan uit de loonstroken van de werkneemster worden afgeleid. De werkneemster heeft daar vervolgens niets tegen aangevoerd.
22,5 uren per week gewerkt
De kantonrechter gaat om die reden ervan uit dat de werkneemster 22,5 uren per week heeft gewerkt zoals de werkgever heeft gedaan in haar overzicht en van de daarin vermelden opbouw van (boven)wettelijke vakantiedagen.
Wachtdagen in mindering op vakantieverlof?
De werkgever brengt in de eindafrekening ziektedagen als wachtdagen in de zin van artikel 11 van de cao in mindering op het vakantieverlof. In de wet is bepaald dat bij cao bepaald mag worden dat ziektedagen op het bovenwettelijke deel van vakantiedagen in mindering mag worden gebracht.
De toepasselijke cao staat toe dat per ziektegeval één wachtdag kan worden ingehouden en dat wachtdagen verrekend mogen worden met de bovenwettelijke vakantie-uren, tenzij anders met het medezeggenschapsorgaan is overeengekomen.
Gesteld noch is gebleken dat met het medezeggenschapsorgaan andere afspraken zijn overeengekomen. De wet staat niet toe dat ziekdagen worden verrekend met het wettelijke vakantiesaldo, voor noch na dienstverband.
Ziektedagen verrekend met vakantiedagen
De werkgever stelt dat de werkneemster in 2019 vier dagen en in 2020 en in 2021 telkens drie dagen ziek is geweest. De werkgever heeft in de eindafrekening concreet aangegeven op welke dagen de werkneemster ziek is geweest en legt urenlijsten over waarop de ziekmeldingen staan vermeld. Deze ziektedagen worden verrekend met de vakantiedagen.
De werkneemster heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de ziektedagen in mindering zijn gebracht op het salaris van die maand. De kantonrechter heeft vervolgens de werkgever opgedragen alle loonstroken over te leggen om hieruit af te leiden of dat klopt. Daaruit bleek niet dat de ziektedagen zijn verrekend met het loon van die maand.
Vervolgens heeft de werkneemster haar verweer bij antwoordakte ingetrokken en toen is het standpunt ingenomen dat de werkneemster helemaal niet ziek is geweest. Dit komt niet overeen met elkaar. Gelet op haar eerdere standpunt en de urenlijsten heeft de werkgever voldoende onderbouwd dat de werkneemster op de dagen als vermeld in de eindafrekening ziek is geweest.
Bij gebrek aan bestrijding gaat de kantonrechter uit van het overzicht bij conclusie van antwoord en de daarop vermelde ziektedagen en wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen (jaaroverzicht 2). Daaruit volgt het volgende.
Wettelijke verlofsaldo niet verrekenen
De werkneemster heeft in 2019 20,5 bovenwettelijke verlofuren opgebouwd en is minimaal 4 dagen (van 7,5 uren per dag) ziek geweest. Omdat die met elkaar verrekend mogen worden, is het volledige bovenwettelijke vakantiesaldo komen te vervallen. Het wettelijke vakantiesaldo komt niet voor verrekening in aanmerking.
De werkneemster is in 2020 drie dagen ziek geweest. Die dagen worden als wachtdagen verrekend met het bovenwettelijke vakantiesaldo van dat jaar, waardoor het volledige saldo komt te vervallen. In 2021 is de werkneemster 3 keer ziek geweest waardoor ook de in dat jaar de opgebouwde bovenwettelijke vakantie-uren van 18,75 uren komen te vervallen.
Vakantiesaldo na einde dienstverband
Gelet op het vorenstaande komt de kantonrechter tot het volgende vakantiesaldo na einde dienstverband.
In 2019 bouwt de werkneemster 103 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke 20,5 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de vier wachtdagen. Dan resteert over 2019 37,5 uren die de werkgever moet uitbetalen (82,5 uren minus de twee weken vakantie van 45 uren).
In 2020 bouwt de werkneemster 112,5 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke van 22,5 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de drie wachtdagen. Dan resteren 45 uren die de werkgever moet betalen (90 wettelijke vakantie-uren minus 45 uren aan vakantieverlof).
In 2021 bouwt 93,75 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke 18,75 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de drie wachtdagen. Dan resteren 15 uren die de werkgever moet uitbetalen (75 uren minus de 45 uren vakantieverlof en twee snipperdagen).
97,5 uren aan vakantieverlof
In totaal resteren 97,5 uren aan vakantieverlof bij einde dienstverband. De uitkering van dit verlof moet gelijk zijn aan het bedrag van het laatstverdiende loon.
De werkneemster stelt dat haar uurloon € 10,34 bedroeg en de werkgever heeft dat niet gemotiveerd betwist. Het resterende vakantieverlof moet dan gewaardeerd op € 1.008,15. Dat moet de werkgever uitbetalen bij het einde van de arbeidsovereenkomst.
De werkgever moet hierover de wettelijke verhoging betalen nu hij het loon niet tijdig heeft betaald, die gemaximeerd wordt tot 25%.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 7 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5142