Je zou toch verwachten dat de aanzegverplichting bij iedere werkgever bekend is. Maar er zijn nog steeds werkgevers die niet (willen) weten dat zij de werknemer met een tijdelijk contract uiterlijk een maand voordat dit contract afloopt, schriftelijk moeten informeren over het al dan niet voortzetten van deze arbeidsovereenkomst. Dit blijkt ook weer uit een recente uitspraak.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van € 1.000 wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting. Het verzoek is tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de aanzegverplichting is ontstaan.
Aanzegverplichting
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Aanzegvergoeding
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
Geen misverstand bij werknemer
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW in het geheel niet is nagekomen en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de aanzegverplichting in het leven is geroepen om te verzekeren dat de werknemer op tijd weet wat de bedoelingen van de werkgever zijn als het gaat om het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie, zodat daarover geen misverstand kan ontstaan en de werknemer, als dat nodig is, op tijd op zoek kan gaan naar ander werk.
Geen duidelijke en ondubbelzinnig aanzegging
De uitleg van de werkgever dat uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst duidelijk blijkt dat deze definitief eindigt op 31 maart 2022, volgt de kantonrechter niet. De met de aanzegverplichting beoogde zekerheid heeft de werknemer in dit geval namelijk niet, nu het artikel de mogelijkheid open houdt tot het verlengen van de arbeidsovereenkomst. Artikel 11 bevat, evenals de gehele arbeidsovereenkomst, geen duidelijke en ondubbelzinnige aanzegging van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Mondelijke aanzegging onvoldoende
Voor zover de werkgever meent aan de aanzegverplichting te hebben voldaan door op 31 maart 2022 mondeling aan de werknemer mee te delen dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, overweegt de kantonrechter als volgt.
Artikel 7:668 BW, waarin het vereiste van een schriftelijke aanzegging is opgenomen, is van dwingend recht. Een enkele mondelinge aanzegging, waarbij dus niet (ook) schriftelijk duidelijkheid over het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst is gegeven, is dus niet voldoende.
Eén maand loon betalen
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de werkgever de werknemer niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van de bepaalde tijd heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat de werkgever zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand te weten: € 1.000 bruto.
Andere vergoedingen
Daarnaast wordt de werkgever veroordeeld tot het betalen van vakantietoeslag, resterende verlofuren en transitievergoeding.
Vakantietoeslag
De werkgever heeft niet betwist dat de werknemer nog recht heeft op een betaling van de vakantietoeslag ten bedrage van € 560. Dat de werkgever eerst met de werknemer overeenstemming wilde bereiken omtrent de aanzegvergoeding, betekent niet dat de werkgever betaling van de vakantietoeslag mocht opschorten.
Nu de werkgever niet heeft betwist dat het bedrag van € 560 aan vakantietoeslag nog aan de werknemer moet worden betaald, wordt de werkgever veroordeeld tot betaling daarvan.
Verlofuren
De werknemer verzoekt tot betaling door de werkgever van € 586,25 aan opgebouwde en niet-opgenomen verlofuren. De werkgever heeft ter zitting aangevoerd dat bij de berekening van de werknemer geen rekening is gehouden met door de werknemer opgenomen verlofdagen.
De werkgever heeft het verweer echter onvoldoende onderbouwd, nu hij geen duidelijke toelichting heeft gegeven noch een berekening in het geding heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid wat er dan aan verlofdagen zou zijn opgenomen door de werknemer. Het bedrag van € 586,25 wijst de kantonrechter daarom toe.
Wettelijke verhoging
De werknemer kan op grond van artikel 7:625 BW aanspraak maken op een wettelijke verhoging wanneer de werkgever niet tijdig voldoet aan haar betalingsverplichting van het loon. Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag 5% per dag en voor elke volgende werkdag 1%, met dien verstande dat de verhoging de helft van het verschuldigde niet te boven zal gaan. De verhoging is verschuldigd over vakantietoeslag wanneer dit niet tijdig is voldaan, en ook over de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen.
De kantonrechter zal de werkgever daarom dan ook veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ad € 573,13, evenals betaling van de wettelijke rente die de werkgever verschuldigd is.
Transitievergoeding
Nu de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd, dan wel niet na het einde van rechtswege is voortgezet, zal de kantonrechter de transitievergoeding toekennen, die de werkgever verschuldigd is. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van de transitievergoeding van € 30.
Buitengerechtelijke kosten
De werknemer vordert tot slot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het bedrag van € 396,83 wijst de kantonrechter dan ook toe.
Proceskosten
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat hij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 14 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7903