De werknemer mocht er niet van uitgaan dat zijn werkgever hem een onvoorwaardelijke en rechtens afdwingbare toezegging heeft gedaan tot betaling van een bonus van 1 miljoen euro. De werknemer kan ook geen aanspraak maken op een overwerkvergoeding, omdat hij onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn werkgever dat overwerk impliciet heeft opgedragen of daarmee heeft ingestemd. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer vordert in deze zaak primair betaling van een bonus van 1 miljoen euro, verminderd met het bedrag van € 10.000 dat de werkgever al aan bonus over het jaar 2020 aan hem heeft uitbetaald. De werknemer legt aan die vordering primair ten grondslag dat de werkgever in het gesprek van 20 november 2020 aan hem een onvoorwaardelijke en rechtens afdwingbare toezegging heeft gedaan tot betaling van een bonus van 1 miljoen euro en dat de werkgever die toezegging moet nakomen.
Uitzonderlijke prestatie en enorme omzetstijging
Volgens de werknemer is de betreffende toezegging door de beide bestuurders van de werkgever gedaan, althans in het bijzijn van de beide bestuurders, en gebeurde dit vanwege de door hem in 2020 verrichte uitzonderlijke prestaties en de enorme omzetstijging die de werkgever in dat jaar heeft gerealiseerd. De ontvangst van de bonus stond los van de intentie om aandeelhouder van de werkgever te worden en aan die ontvangst zijn ook geen andere voorwaarden gesteld, aldus de werknemer.
Voor het geval wordt geoordeeld dat wel sprake is geweest van een voorwaardelijke toezegging, namelijk dat de ontvangst van de bonus gekoppeld is aan de in de e-mail van 30 november 2020 genoemde voorwaarden, betoogt de werknemer dat de betreffende voorwaarden zijn vervuld.
Hoge verwachtingen gewekt
Subsidiair legt de werknemer aan de betreffende vordering ten grondslag dat de werkgever zeer hoge verwachtingen heeft gewekt, waarop hij op grond van goed werkgeverschap niet meer kan terugkomen, althans dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om een werknemer een bonus van deze omvang voor te houden en die vervolgens niet uit te keren. Volgens de werknemer gaf de werkgever in het gesprek van 20 november 2020 en nadien namelijk ten minste blijk van het ernstige voornemen tot het uitbetalen van de bonus en is het in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel om die bonus vervolgens niet uit te betalen.
Geen afdwingbare toezegging
De werkgever betwist dat hij in het gesprek van 20 november 2020 een rechtens afdwingbare toezegging heeft gedaan dat de werknemer een bonus van 1 miljoen euro zou ontvangen, alsmede dat hij hoge verwachtingen heeft gewekt die zouden moeten worden nagekomen. Volgens de werkgever is in het gesprek van 20 november 2020 alleen verkend of er een bonus zou moeten worden toegekend en is de werknemer vanwege de bij de werkgever geldende transparantie en zijn aanstaande toetreding als aandeelhouder bij deze gedachtenspinsels betrokken.
Geen overeenstemming bestuurders
De bestuurders konden het, zo stelt de werkgever, in het betreffende gesprek ook niet eens worden over de voorwaarden waaronder de bonus zou moeten worden uitgekeerd. Wat betreft het voorstel in de e-mail van 30 november 2020 stelt de werkgever zich op het standpunt dat daaruit glashelder bleek dat de werknemer daaraan pas rechten kon ontlenen als beide bestuurders met dat voorstel instemden en dat het tot die instemming niet is gekomen.
Gesproken over bonus
Tussen partijen is niet in geschil dat in het gesprek van 20 november 2020 over het toekennen van een bonus van 1 miljoen euro aan de werknemer is gesproken, zodat hiervan kan worden uitgegaan. De kantonrechter is echter van oordeel dat de werknemer uit dat gesprek niet de conclusie mocht trekken dat aan hem voor die bonus een concrete en rechtens afdwingbare toezegging is gedaan. In dit kader wordt vooropgesteld dat het van meet af aan de bedoeling van partijen was dat de werknemer zou gaan participeren in de werkgever, maar dat hij om privéredenen ervoor heeft gekozen eerst tijdelijk bij de werkgever in dienst te treden.
Nieuw idee
Partijen hebben vóór het gesprek van 20 november 2020 verschillende keren gesproken over de wijze waarop de participatie van de werknemer in de werkgever vorm zou moeten krijgen. Zij konden hierover echter niet tot concrete afspraken komen, ook niet na de inschakeling van Take 5. Vast staat dat in het gesprek van 20 november 2020 tussen de bestuurders en de werknemer ook de door partijen gewenste participatie van de werknemer aan de orde is gekomen en dat de bestuurders wat dit betreft (wederom) met een nieuw idee zijn gekomen.
Niet bonus loskoppelen
Gelet op deze voorgeschiedenis mocht de werknemer volgens de kantonrechter niet één onderdeel van het gesprek van 20 november 2020, namelijk de kwestie over de bonus, loskoppelen van de rest van het gesprek en ervan uitgaan dat over dat onderdeel wel direct tussen partijen overeenstemming was bereikt. Dit geldt temeer nu de werknemer ter zitting heeft verklaard dat partijen op 20 november 2020 uit elkaar zijn gegaan met het streven om hun nieuwe plannen vóór 18 december 2020 te hebben uitgewerkt.
Geen uitgemaakte zaak
Bij het voorgaande komt nog dat de werknemer ter zitting heeft beaamd dat in het gesprek van 20 november 2020 tussen de bestuurders onenigheid was over de bonus voor de anderen en niet heeft weersproken dat een van de bestuurders al in dat gesprek duidelijk heeft gemaakt dat als de werknemer een bonus van 1 miljoen zou ontvangen, een andere werknemer dit bedrag ook zou moeten krijgen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat die voorwaarde inderdaad al op 20 november 2020 is gesteld, hetgeen ook aansluit bij het mailverkeer tussen de werknemer en de bestuurders eind november/begin december 2020. De werknemer had dan ook moeten beseffen dat het toekennen van een bonus aan hem nog geen uitgemaakte zaak was.
Bonus los van toekomstige participatie
Dit geldt temeer nu de werkgever onweersproken heeft gesteld dat bestuurder B enkele dagen na het gesprek van 20 november 2020 al telefonisch aan de werknemer kenbaar heeft gemaakt dat hij en bestuurder A het nog niet eens waren over de bonus en het nog wachten was op de instemming van bestuurder A. De werknemer mocht er ook niet van uitgaan dat de discussie over de bonus voor de andere werknemer geheel los stond van de vraag of hij een bonus zou ontvangen, zeker niet nu hij zelf stelt dat het toekennen van de bonus niets van doen had met zijn toekomstige participatie in de werkgever.
Niet akkoord met bonus
De werknemer kan evenmin rechten ontlenen aan de e-mail van bestuurder B van 30 november 2020. Boven die e-mail staat immers duidelijk vermeld dat de werknemer zonder bevestiging van bestuurder A geen akkoord heeft en vaststaat dat A die bevestiging nooit heeft gegeven. Bestuurder A heeft immers niet op de e-mail van 30 november 2020 gereageerd en heeft juist naar aanleiding van de e-mail van de werknemer van 7 december 2020 duidelijk gemaakt niet akkoord te zijn met het daarin vermelde onderdeel over de bonus. De vraag of voldaan is aan de in de e-mail van 30 november 2020 vermelde voorwaarden doet dan ook niet ter zake.
Samen besluiten nemen
De werknemer betoogt nog dat de instemming van bestuurder A niet vereist was aangezien B als enig bestuurder van de B.V., zijnde de algemeen directeur van de werkgever, bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen, maar de kantonrechter gaat aan dit standpunt voorbij. De werkgever wijst er namelijk terecht op dat bestuurder A en B op grond van de statuten gezamenlijk besluiten moeten nemen en dat B intern aansprakelijk zou zijn jegens de werkgever indien hij dit uitgangspunt zou negeren.
Geen hoge verwachtingen en slecht werkgeverschap
Gelet op hetgeen is overwogen, faalt ook het betoog van de werknemer dat de werkgever zeer hoge verwachtingen heeft gewekt waarop zij op grond van goed werkgeverschap of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid niet meer zou mogen terugkomen. Van het wekken van zeer hoge verwachtingen is geen sprake geweest. Het enkele praten over hoge bonussen levert in de gegeven omstandigheden ook geen slecht werkgeverschap op, nu het de bedoeling was dat de werknemer zou participeren in de werkgever en sprake was van zeer hoge winsten. De conclusie is dan ook dat de primaire vorderingen van de werknemer zullen worden afgewezen.
Overuren betalen
De werknemer vordert subsidiair betaling van een bedrag van € 15.241,81 bruto aan overuren, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat hij in 2020 heel hard en veel heeft gewerkt en minstens 515,10 overuren heeft gemaakt. Ter onderbouwing van die stelling heeft de werknemer een aantal overzichten overgelegd die gebaseerd zijn op de rittenregistratie van zijn auto. Volgens de werknemer zijn de overuren in opdracht van de werkgever, althans met diens uitdrukkelijke wetenschap en instemming gemaakt, zodat deze betaald moeten worden tegen een uurloon van € 29,59 bruto, inclusief vakantietoeslag.
Geen opdracht of instemming met overwerk
De werkgever beaamt op zichzelf dat de werknemer in 2020 hard heeft gewerkt, maar betwist dat hij opdracht heeft gegeven tot overwerk, althans dat hij met het maken van overuren heeft ingestemd. Volgens de werkgever verrichtte de werknemer zijn werkzaamheden solitair en was hij vaak op pad, zodat er weinig zicht bestond op de uren die hij daadwerkelijk werkte. de werknemer was bovendien dusdanig vrij in zijn werk dat hij zelf zijn tijd indeelde en bijvoorbeeld ook onder de reguliere werktijden tijd kon doorbrengen met zijn kinderen, aldus de werkgever. Voor zover toch wordt aangenomen dat er overuren voor vergoeding in aanmerking komen, betwist de werkgever bij gebrek aan wetenschap het volgens de werknemer aantal opgenomen overuren.
Geen afspraken over vergoeding
De kantonrechter stelt voorop dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de vergoeding van overuren. Op grond van vaste jurisprudentie is in een dergelijk geval slechts plaats voor een overwerkvergoeding, indien ten minste komt vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen of dat uit de specifieke omstandigheden van het geval blijkt dat hij daarmee heeft ingestemd.
Onvoldoende concreet
De werknemer heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat van deze situatie sprake is slechts aangevoerd dat het vele werk niet gedaan had kunnen worden als hij niet veel had overgewerkt en dat de werkgever heel goed wist dat hij zeer veel werkte en dit vele werken in stand heeft gelaten. De kantonrechter acht deze stellingen mede gelet op het door de werkgever gevoerde verweer echter onvoldoende concreet om aan te nemen dat de werkgever de werknemer inderdaad impliciet heeft opgedragen over te werken, althans met het verrichten van overwerk heeft ingestemd. De rechter passeert daarom dit betoog van de werknemer. Dit leidt ertoe dat ook de subsidiaire vorderingen van de werknemer worden afgewezen.
Nu de werknemer geheel in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Uitspraak Rechtbank Overijssel, 12 juli 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2012