
De werkneemster is per 1 november 2020 uit dienst gegaan, maar de werkgever heeft het salaris nog doorbetaald tot en met januari 2021. De uitdiensttreding van de werkneemster was niet op tijd in de salarisadministratie verwerkt. De werkneemster is het niet eens met de gevorderde terugbetaling van het salaris over november 2020. Volgens haar is het de eigen schuld van de werkgever. De kantonrechter gaat hier echter niet in mee.
Wat is de situatie?
De werkneemster is tot en met 31 oktober 2020 in dienst geweest van de werkgever.
Ondanks de uitdiensttreding per 1 november 2020 heeft de werkgever in de maanden november 2020 tot en met januari 2021 het salaris aan de werkneemster betaald.
In januari 2021 heeft (een teamleidster van) de werkgever de werkneemster telefonisch meegedeeld dat de werkneemster te veel salaris heeft ontvangen. In maart 2021 hebben partijen hierover gecorrespondeerd. Daarbij heeft de werkgever een specificatie van de vordering overgelegd en een betalingsregeling aangeboden.
Bij brieven van 14 april 2021 en 27 mei 2021 heeft de werkgever de werkneemster aangemaand tot terugbetaling – in twaalf termijnen – van een bedrag van € 3.124,43 aan te veel betaald salaris.
Op 27 juli 2021 heeft (de gemachtigde van) de werkgever de werkneemster een aangetekende veertiendagenbrief toegezonden met betrekking tot het gehele bedrag van € 3.124,43.
De werkneemster heeft niets terugbetaald.
De werkgever stapt naar de rechter en vordert € 3.124,43 aan te veel betaald salaris.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever legt het volgende aan de vordering ten grondslag.
De werkgever heeft in de maanden november 2020 tot en met januari 2021 ten onrechte het salaris aan de werkneemster doorbetaald doordat de uitdiensttreding van de werkneemster (per 1 november 2020) niet tijdig in de personeels- en salarisadministratie is verwerkt.
Nadat in februari 2021 was gebleken dat de werkneemster al lang niet meer in dienst was, is een eindafrekening opgesteld.
De werkgever heeft de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, niet genoten verlofuren en extra gewerkte uren die de werkneemster nog tegoed had afgetrokken van het per 1 november 2020 betaalde salaris. Dit resulteert in een vordering op de werkneemster van € 3.124,43.
De werkneemster heeft dat bedrag ondanks aanmaning niet terugbetaald. Hierom is de werkneemster ook de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan de werkgever verschuldigd.
Wat zegt de werkneemster?
De werkneemster erkent dat zij het salaris over december 2020 en januari 2021 aan de werkgever moet terugbetalen. Zij voert echter verweer tegen de gevorderde terugbetaling van het salaris over november 2020.
Eigen schuld
De werkneemster voert hiertoe aan dat het aan de eigen schuld van de werkgever is te wijten dat dit salaris is uitbetaald. Toen de werkneemster de betaling over november 2020 ontving, dacht zij (achteraf ten onrechte) dat dit de betaling van vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overuren betrof. Daar mocht zij toen ook vanuit gaan.
Betalingsregeling onacceptabel
De door de werkgever aangeboden betalingsregeling was voor de werkneemster niet acceptabel, omdat het termijnbedrag te hoog was wegens een gelegd loonbeslag. De werkneemster heeft om een regeling met een lager termijnbedrag verzocht, maar heeft daarop geen antwoord gekregen.
Wat oordeelt de rechter?
Vaststaat dat de werkneemster over de maanden november 2020 tot en met januari 2021 salaris van de werkgever heeft ontvangen, terwijl zij sinds 1 november 2020 niet meer bij de werkgever in dienst was.
Volgens de overgelegde loonstroken is aan de werkneemster in november 2020 € 2.627,95 (netto) betaald, in december 2020 € 2.261,99 (netto) en in januari 2021 € 1.265,23 (netto), in totaal dus € 6.155,17 (netto).
Terugbetalen ondanks fout werkgever
De werkneemster heeft niet betwist dat, na aftrek van laatstgenoemd bedrag van de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, niet genoten verlofuren en extra gewerkte uren waarop zij nog recht had, een bedrag van € 3.124,43 (netto) resteert. Dit bedrag is als onverschuldigd door de werkgever betaald toewijsbaar.
De omstandigheid dat het aan een fout van de werkgever te wijten is dat na de uitdiensttredingsdatum nog salaris is uitbetaald maakt dat niet anders.
Overigens is het bedrag van € 3.030,74 (€ 6.155,17 minus € 3.124,43) dat de werkneemster mag houden (wegens haar tegoed aan vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, niet genoten verlofuren en extra gewerkte uren) hoger dan het bedrag van € 2.627,95 dat de werkneemster in november 2020 van de werkgever had ontvangen.
Betalingsregeling niet verplicht
Voor zover de werkneemster stelt dat ten onrechte geen betalingsregeling tot stand is gekomen, wordt dat verweer verworpen. De werkgever was niet verplicht de werkneemster een betalingsregeling aan te bieden. De wel door de werkgever aangeboden betalingsregeling is door de werkneemster niet geaccepteerd. Tot het aanbieden van een regeling met een lager termijnbedrag was de werkgever niet gehouden. Overigens heeft de werkneemster ook niet uit eigen beweging een lager termijnbedrag betaald.
Omdat de werkneemster met de betaling van de verschuldigde hoofdsom in verzuim is, wijst de kantonrechter de wettelijk rente daarover toe.
De kantonrechter veroordeelt de werkneemster tot betaling aan de werkgever van € 3.653,73, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2021 tot aan de dag van de gehele betaling.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 6 april 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3229
Werknemer moet deel salaris terugbetalen ondanks fout werkgever