
De salarisstijging was dusdanig spectaculair dat dit zonder meer aanleiding voor de werknemer had moeten zijn om te twijfelen aan de juistheid van dit salaris.
De werknemer wist of had kunnen weten dat de schaalindeling van begin af aan een evidente fout was. De werknemer was namelijk een andere salarisschaal met een lager salaris voorgehouden en daar heeft hij nooit tegen geprotesteerd. De werkgever mag daarom het salaris terugvorderen, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer is met ingang van 1 september 2016 aangesteld als ambtenaar van de Belastingdienst.
Deze aanstelling was tijdelijk namelijk voor de duur van het opleidingstraject fiscale accountancy bij het Centrum voor Kennis en Communicatie. Dit betrof een duale opleiding waarbij leren en werken elkaar afwisselden.
De werknemer heeft met ingang van 1 januari 2019 een vaste aanstelling gekregen in de functie behandelfunctionaris bij Grote Ondernemingen Zuid.
Qua salaris werd de werknemer ingeschaald in de groepsfunctie F, trede 0. Het salaris bedroeg met ingang van die datum € 2.631,28 bruto per maand bij een 36-urige werkweek.
In augustus 2019 heeft de Belastingdienst de werknemer met ingang van 1 mei 2019 ingedeeld in salarisschaal 10, trede 6.
De daarop volgende salarisspecificaties die de werknemer vanaf augustus 2019 ontvangt, maken melding van indeling in salarisschaal 10, trede 6, met een bijbehorend salaris van € 3.740,74 bruto.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking getreden. De werknemer is met ingang van die datum een werknemer in de zin van titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Abusievelijk benoemd in te hoge schaal
Op 6 november 2020 heeft de werknemer gesproken met zijn leidinggevende en de O&P-adviseur. Tijdens dit gesprek, zo staat in het verslag van dit gesprek, is aan de werknemer medegedeeld dat de leidinggevende een fout heeft gemaakt ‘bij de opvoer in P-direkt’ waardoor de werknemer abusievelijk is benoemd in de te hoge individuele schaal 10, trede 6 en niet in de groepsfunctie F trede 6 en dat hij als gevolg daarvan teveel salaris ontvangt ten opzichte van de (destijds) aangekondigde benoeming.
Salarisverlaging
Bij brief van 10 december 2020 heeft de werknemer aan de Belastingdienst medegedeeld dat hij niet kan instemmen met een toekomstige salarisverlaging en evenmin met een salarisverlaging met terugwerkende kracht.
Tot en met december 2020 heeft de Belastingdienst aan de werknemer salaris betaald conform de indeling in de individuele schaal 10, trede 6. Het brutosalaris conform die indeling bedroeg op dat moment € 3.990,93 per maand (productie 10 bij dagvaarding).
Met ingang van 1 januari 2021 ontvangt de werknemer € 3.411,56 bruto salaris per maand conform de indeling in groepsfunctie F met (inmiddels) trede 7. De werknemer heeft een salarisspecificatie ontvangen waarop een en ander vermeld staat.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft de werknemer aan de Belastingdienst medegedeeld dat hij het niet eens is met de salarisverlaging.
Salaris terugvorderen
Bij brief van 23 februari 2021 heeft de Belastingdienst aan de werknemer medegedeeld dat zij € 6.648,08 netto aan teveel ontvangen salaris van hem terugvordert.
Naar de rechter
De werknemer stapt naar de rechter en vordert onder meer dat de kantonrechter:
- ten aanzien van de terugvordering voor recht verklaart dat de Belastingdienst niet gerechtigd is het verondersteld ten onrechte genoten salaris ter hoogte van € 6.648,08 netto over de periode vanaf 1 mei 2019 tot 1 januari 2021 van de werknemer terug te vorderen;
- ten aanzien van de salarisverlaging per 1 januari 2021 voor recht verklaart dat de Belastingdienst niet gerechtigd is het salaris van de werknemer met ingang van 1 mei 2019 c.q. 1 januari 2021 te verlagen,
- de Belastingdienst veroordeelt tot betaling van € 2.896,85 bruto, verhoogd met 16.37 procent IKB, aan achterstallig salaris over de periode 1 januari 2021 tot 1 juni 2021;
- de Belastingdienst veroordeelt tot betaling van een salaris van € 3.990,93 op basis van schaal 10.7, dus ook op en na 1 januari 2021, een en ander verhoogd met 16.73 procent IKB, cao-verhogingen en periodieke verhogingen op grond van de CAO Rijk en vermeerderd met 50 procent wettelijke verhoging en verhoogd met wettelijke rente, en een ander onder aftrek van het salaris dat de Belastingdienst al heeft betaald.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer stelt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat hij teveel salaris ontving. Met het besluit van augustus 2019 is het salaris vastgesteld op basis van schaal 10, trede 6. Dit besluit is in kracht van gewijsde gegaan, en daarmee is aan de werknemer een toerekenbare en ongeclausuleerde toezegging gedaan. Het vertrouwensbeginsel staat eraan in de weg dat het beweerde teveel ontvangen salaris wordt teruggevorderd. Verder stelt de werknemer dat het salaris naar schaal 10, trede 6 een arbeidsvoorwaarde is (geworden) die de Belastingdienst niet eenzijdig mag wijzigen.
De Belastingdienst voert verweer.
De kantonrechter moet de volgende vragen beantwoorden:
- Wist of had de werknemer redelijkerwijs kunnen weten dat hij teveel salaris ontving?
- Mag de Belastingdienst het teveel betaalde salaris terugvorderen?
- Mag de Belastingdienst de hoogte van het salaris wijzigen?
Ingedeeld in schaal F trede 6
De werknemer wist op basis van het gesprek van 12 december 2018 dat hij bij voldoende functioneren ingedeeld zou gaan worden in F6. Dat is hem bij dat gesprek medegedeeld. De werknemer stelt dat hem bij aanvang van zijn dienstverband is toegezegd dat hij na afronding van het duaal traject een extra compensatie zou krijgen omdat hij al over relevante werkervaring en een mastertitel beschikte. Die stelling is door de Belastingdienst betwist en in reactie daarop door de werknemer niet verder onderbouwd.
Geen sprake van toezegging
Als al sprake was van een dergelijke toezegging, had het voor de hand gelegen dat dit onderwerp van gesprek zou zijn geweest op 12 december 2018. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat de werknemer toen hem F6 werd voorgehouden hij een beroep heeft gedaan op een eerdere daarvan afwijkende toezegging. Ook in het gesprek van 2 juli 2019 heeft hij die toezegging – dit blijkt niet uit het verslag of ergens anders uit – niet ter sprake gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat van de door de werknemer gestelde toezegging dan ook geen sprake is.
In het gesprek van 2 juli 2019 heeft de leidinggevende van de werknemer vastgesteld dat de werknemer met ingang van 1 mei 2019 op voldoende niveau functioneerde en dat hij daarom vanaf die datum ingedeeld zou gaan worden in F6.
Geen indeling in salarisschaal 10
De Belastingdienst heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de functie van de werknemer indeling in schaal F aangewezen was. De werknemer heeft in reactie daarop niet aangetoond dat hij uit enig (intern) document van de Belastingdienst heeft mogen afleiden dat hij destijds voor de betreffende functie-indeling mocht uitgaan van de juistheid van de indeling in salarisschaal 10.
De werknemer doet in dat verband tevergeefs een beroep op de door hem overgelegde vacature van de Belastingdienst die ziet op de functie registeraccountant in spe. De functie waarop de vacature ziet is namelijk een andere functie dan die waarin de werknemer werkzaam is.
Salarisspecificaties
Op de salarisspecificaties staat een telefoonnummer vermeld waar medewerkers met vragen zich kunnen melden. De werknemer mocht er dan ook niet klakkeloos vanuit gaan dat indeling in schaal F trede 6 gelijk staat aan schaal 10 trede 6.
De salarisspecificaties tot augustus 2019 maakten steeds melding van indeling in schaal F trede 0, zodat op basis van hetgeen met de werknemer in de twee gesprekken is besproken de salarisspecificaties met ingang van augustus 2019 schaal F trede 6 zouden moeten vermelden. Dat laatste was echter niet het geval, want de salarisspecificaties met ingang van die maand vermeldden schaal 10 trede 6. Het betoog van de werknemer dat hem dit niet was opgevallen, komt op voorhand niet zeer geloofwaardig over.
Controleren op fouten
Juist op een moment dat het salaris, zoals was aangekondigd, wijzigt is het nauwelijks voorstelbaar dat de werknemer – die werkzaam is in een functie waarbij hij financiële gegevens controleert – de salarisspecificatie waarop die wijziging voor het eerst is doorgevoerd niet nader heeft bestudeerd.
Zelfs als de stelling van de werknemer echter wel juist zou zijn, dan nog laat dit onverlet dat de werknemer dit wel had kunnen zien en dat van hem verlangd mocht worden dat hij de salarisspecificaties zelf controleerde op fouten.
Salarisstijging van meer € 1.000 bruto
Vast staat dat het salaris van de werknemer in juli 2019 op basis van schaal F trede 0 € 2.683,91 bruto per maand bedroeg en dat een maand later het salaris op basis van schaal 10 trede 6 € 3.740,74 bruto per maand bedroeg. Met andere woorden: van de ene op de andere maand is het salaris van de werknemer met meer dan € 1.000 bruto gestegen.
Spectaculaire stijging aanleiding voor twijfel
Een dergelijke salarisstijging is, zeker in verhouding met de hoogte van het salaris dat de werknemer tot dusver ontving, zodanig spectaculair – het betreft hier immers een stijging van bijna 40 procent – dat dit zonder meer aanleiding voor hem had moeten zijn om te twijfelen aan de juistheid van dit salaris in relatie tot hetgeen met hem al eerder was besproken.
Werknemer wist of had kunnen weten
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer wist, althans redelijkerwijs kon weten dat hij per 1 mei 2019 ingeschaald had moeten worden in de beroepsfunctie F, trede 6, dat hij abusievelijk is ingedeeld in schaal 10 trede 6, dat het besluit van de Belastingdienst van augustus 2016 onjuist is en dat hij teveel salaris ontving.
Nu de werknemer wist respectievelijk in redelijkheid had kunnen weten dat het besluit van de Belastingdienst van augustus 2019 onjuist is, kan niet worden gezegd dat aan hem een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
Gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling van de stelling dat het salaris naar schaal 10, trede 6 een arbeidsvoorwaarde is (geworden) die de Belastingdienst niet eenzijdig mag wijzigen komt het aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen.
Evidente fout
De werknemer wist (dan wel had in redelijkheid kunnen weten) dat de indeling in schaal 10 trede 6 van begin af aan een evidente fout was. De werknemer was namelijk een andere salarisschaal met een lager salaris voorgehouden en daar heeft hij nooit tegen geprotesteerd. Verder blijkt nergens uit dat de Belastingdienst eerder dan in november 2020 zich bewust was van het feit dat de werknemer een te hoog salaris ontving.
Fout toevallig ontdekt
De Belastingdienst stelt in dit verband dat de fout toevallig werd ontdekt en de werknemer heeft die stelling niet betwist. Hieruit volgt dat evenmin gezegd kan worden dat de werknemer op basis van gedragingen van de Belastingdienst er vanuit mocht gaan dat de indeling in schaal 10 trede 6 door tijdsverloop een arbeidsvoorwaarde is geworden.
Geen geldende arbeidsvoorwaarde
Het enkele feit dat dit te hoge salaris over de periode van mei 2019 tot en met december 2020 aan de werknemer is betaald, kan hem dus in dit verband niet baten. De indeling in schaal 10 trede 6 is dan ook geen tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarde geworden.
Salaris terugvorderen mag
Op grond van voorgaande overwegingen mocht de Belastingdienst het teveel betaalde salaris over de periode mei 2019 tot en met december 2020 terugvorderen. Daarmee ligt de vordering voor afwijzing gereed.
De kantonrechter ziet geen aanleiding het terug te betalen bedrag te matigen.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 9 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1888