Een man die door zijn werkgever werd ingezet als passagiersassistent op Schiphol en daar altijd een kwartier van tevoren aanwezig moest zijn terwijl hij daar niet voor betaald kreeg, kan voor al die kwartiertjes nu geen looneis meer instellen. Dat heeft de kantonrechter bepaald.
De werknemer had namelijk met zijn werkgever een beëindigingsovereenkomst gesloten waarin zij finale kwijting waren overeengekomen. Dit betekent dat zij na het einde van de arbeidsovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben. De kwestie van het eerder aanwezig moeten zijn, valt volgens de kantonrechter ook onder die afspraak.
Over de beëindigingsovereenkomst is immers onderhandeld, waarbij de man werd bijgestaan door een arbeidsrechtjurist, en de kwestie van de arbeidsomvang is toen uitdrukkelijk aan de orde gekomen, terwijl toen ook al bekend was dat de man eerder aanwezig moest zijn. Hij kan daar dan nu niet meer op terugkomen.
Reikwijdte finale kwijting
In geschil is of de aanspraak op loon vanwege het feit dat de werknemer een kwartier vóór aanvang van de dienst aanwezig moest zijn, onder de reikwijdte van de finale kwijting valt. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
Het gaat om de uitleg van een finale kwijtingsbepaling die in een beëindigingsovereenkomst is opgenomen.
Er is over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst onderhandeld. Daarbij werd de werknemer bijgestaan door een door hemzelf uitgekozen jurist van een kantoor dat zich naar eigen zeggen onder andere specialiseert in het arbeidsrecht.
Arbeidsomvang besproken
De kwestie ‘arbeidsomvang’ is bij de onderhandelingen uitdrukkelijk ter sprake geweest. Ter zitting heeft de werkgever immers onweersproken gesteld dat in de vaststellingsovereenkomst aanvankelijk werd uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 26 uur per week, maar dat dat op verzoek van de werknemer is gewijzigd in 27 uur per week. Beide partijen waren er op dat moment mee bekend dat de werknemer geacht werd vóór de aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn, of dit nu het kwartier uit de instructies is waar de werknemer op doelt of dat dat ‘ruim op tijd voor je dienst aanwezig zijn’ is, waar de werkgever op doelt.
Verdisconteerd in finale kwijting
Gelet op deze omstandigheden moet de vraag of de werknemer ook recht had op loon over de tijd die hij vóór aanvang van de dienst aanwezig moest zijn, geacht worden te zijn verdisconteerd in de finale kwijting.
Uitspraak verplichte wachttijd uitbetalen
Dat de werknemer pas op het idee van deze loonvordering is gekomen nadat hij bekend raakte met het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2020, waarin is geoordeeld dat de verplichte wachttijd na sluitingstijd in dat geval arbeid was die uitbetaald moest worden, maakt het voorgaande niet anders.
Voor aanvang dienst aanwezig
Dat vonnis verandert immers niets aan het feit dat de partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de kwestie van de (uit te betalen) arbeidsomvang uitdrukkelijk onder ogen hebben gezien, terwijl zij bekend waren met het feit dat de werknemer geacht werd voor aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn.
Binnen bedenktermijn gepubliceerd
Bovendien werd het vonnis gepubliceerd op 6 november 2020, daarom nog binnen de bedenktermijn van 14 dagen van de vaststellingsovereenkomst. Indien de werknemer meende dat dit vonnis aanleiding was om op de gemaakte afspraken terug te komen, had hij dat nog binnen de bedenktermijn kunnen doen.
Vordering afgewezen
Gelet op al het voorgaande is de conclusie dan ook dat de vordering van de werknemer afstuit op de door partijen overeengekomen finale kwijting. Op de vraag óf de aanwezigheid voor aanvang van de dienst in dit geval arbeid is die moet worden uitbetaald, hoeft daarom niet te worden ingegaan.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 22 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:853