De werkneemster heeft een verplichte opleiding niet succesvol voltooid. In de arbeidsovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen dat als zij de opleiding niet met goed gevolg afrondt de arbeidsovereenkomst eindigt. Er is een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Had de Staat de werkneemster moeten herplaatsen in een functie waarvoor de verplichte opleiding niet vereist is? Is voldaan aan de aanzegverplichting?
De arbeidsovereenkomst van de werkneemster is van rechtswege geëindigd, omdat zij het opleidingsonderdeel Boa-plus niet met succes heeft afgerond. De werkneemster wil graag dat de Staat het dienstverband herstelt en haar herplaatst in een andere functie waarvoor niet de eis ‘Boa-plus’ geldt. Als dit niet kan, wil de werkneemster graag een (schade)vergoeding ontvangen.
Geen herplaatsingsverplichting
Tussen partijen is niet in geschil dat in deze situatie geen sprake is van een herplaatsingsverplichting als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. De beleidsregel waarop de werkneemster heeft gewezen verplicht de Staat evenmin om de werkneemster te herplaatsen in een andere functie na het niet behalen van de opleiding.
Beleidsregel: mogelijkheid, geen garantie
Deze beleidsregel is een maatwerkoplossing en daarom een mogelijkheid om te voorkomen dat opleidingsinvestering niet verloren gaat, maar uit de beleidsregel blijkt dat dit een mogelijkheid is en dus geen verplichting. Er staat ook bij vermeld “dit is nadrukkelijk geen garantie”. Dit betekent dat de Staat niet in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst per 9 september 2021 niet voort te zetten in een andere functie waardoor de Boa-plus eis niet geldt, zodat de eerste verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.
Ontbindende voorwaarde vervuld
De tweede verzochte verklaring voor recht wijst de kantonrechter ook af. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd, omdat de ontbindende voorwaarde is vervuld dat de werkneemster haar opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond. De Staat is in dat geval niet gehouden om aan het einde van de arbeidsovereenkomst te motiveren waarom de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt of herplaatsing niet aan de orde is. De beleidsregel vereist een dergelijke motivering ook niet.
Geen aanzegvergoeding
De aanzegvergoeding is de Staat evenmin aan de werkneemster verschuldigd. Partijen zijn het erover eens dat de Staat de werkneemster niet tijdig heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de eerste arbeidsovereenkomst (die zou eindigen op 31 juli 2021) is voortgezet, maar dat de werkneemster niet binnen de vervaltermijn een beroep hierop heeft gedaan.
Volgens de werkneemster mag de Staat geen beroep doen op de vervaltermijn, omdat de Staat uit eigen beweging op een correcte wijze de wet behoort na te leven. De kantonrechter kan de werkneemster haar daarin niet volgen. De Staat is een werkgever, zodat hij op deze termijn een beroep mag doen en hij niet verplicht is de aanzegvergoeding te betalen als daar niet tijdig een beroep op wordt gedaan. Er is daarom geen grondslag om in dit geval de Staat te veroordelen om de aanzegvergoeding aan de werkneemster te betalen.
Ook heeft de werkneemster geen recht op een aanzegvergoeding vanwege het eindigen van de tweede arbeidsovereenkomst, omdat de uitzondering geldt van artikel 7:668 lid 2 BW. De arbeidsovereenkomst is immers geëindigd vanwege het intreden van de ontbindende voorwaarden, zodat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 6 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:90