
Ook kan de werkgever niet verrekenen met het eigen risico van de leaseauto. De berekening van de bonus door de werkgever is correct. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland.
Het staat vast dat de werknemer recht heeft op het openstaande bedrag van € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag, € 1.505,62 bruto aan niet genoten vakantie-uren en het door de werkgever berekende bedrag van € 1.278 voor bonus over het jaar 2020.
Mag werkgever verrekenen?
Tussen partijen is in geschil of de werkgever een tegenvordering wegens studiekosten en eigen risico mocht verrekenen. De werknemer heeft erkend dat het bedrag van de verkeersboete mocht worden verrekend. Als de werkgever de tegenvordering mocht verrekenen met de openstaande vordering van de werknemer, is de werkgever niets meer verschuldigd aan de werknemer.
Studiekosten terugbetalen
De werkgever beroept zich op verrekening van het verschuldigd loon met de studiekosten van in totaal € 4.413,75 voor twee cursussen die de werknemer heeft gevolgd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgever naar voren gebracht dat bij indiensttreding mondeling is afgesproken dat studiekosten moeten worden terugbetaald. De werknemer betwist dat deze afspraak is gemaakt. Ook heeft hij als verweer tegen de gestelde tegenvordering aangevoerd dat met hem geen afspraken zijn gemaakt over terugbetaling van concrete bedragen, alsmede dat de gestelde kosten voor de gevolgde cursussen/opleidingen niet vooraf met hem zijn gedeeld.
Voorwaarden terugbetalingsplicht
Volgens vaste rechtspraak kan de werknemer alleen worden gehouden aan een terugbetalingsplicht van studiekosten onder een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de consequenties van een dergelijke verplichting duidelijk aan de werknemer moeten zijn uiteengezet. Van een goed werkgever mag namelijk worden verwacht dat hij de werknemer de gevolgen van een terugbetalingsverplichting, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en ook voldoende nagaat of zij daarover met de werknemer overeenstemming heeft bereikt.
Geen schriftelijke overeenkomst
Vast staat dat de werknemer en de werkgever geen schriftelijke overeenkomst gesloten hebben waarin staat dat de werknemer verplicht is om concrete bedragen voor studiekosten terug te betalen. Dit heeft de werkgever ook erkend in de e-mail op 26 april 2021 om 09:32 uur, waarin hij schrijft dat hij geen handtekening van de werknemer heeft opgehaald. Het was de taak van de werkgever als werkgever om de gevolgen van een terugbetalingsplicht aan de werknemer voor te houden.
Werknemer is niet akkoord gegaan
Niet is komen vast te staan dat hij dit heeft gedaan en dat de werknemer akkoord is gegaan met een terugbetalingsplicht. De werknemer heeft immers aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de omvang van de studiekosten en van de plicht om de kosten terug te betalen. Ook als vast zou komen te staan dat er mondelinge afspraken tussen partijen gemaakt zijn over de terugbetalingsplicht van studiekosten, zouden deze dus niet voldoende zijn om de werknemer hieraan te houden.
Studiekosten niet terugbetalen
Gezien het bovenstaande, is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen een studiekostenbeding met terugbetalingsplicht is overeengekomen of dat de werkgever de terugbetalingsplicht van de studiekosten aan de werknemer heeft voorgehouden. Daarom hoeft de werknemer de studiekosten niet terug te betalen. De werkgever mocht deze studiekosten dan ook niet verrekenen met de nog te betalen vakantietoeslag en openstaande vakantie uren.
Eigen risico leaseauto
De werkgever beroept zich verder op verrekening met een bedrag van € 150 aan eigen risico voor de leaseauto die de werknemer ter beschikking had. Hij stelt dat de auto schade had en dat dit via een schadeformulier afgehandeld had moeten worden.
De werknemer voert aan dat tussen partijen nooit is overeengekomen dat hij een eigen risico verschuldigd zou zijn en dat hij een schadeformulier had moeten invullen.
Schade niet verhaalbaar
De werkgever heeft gezien deze betwisting van de werknemer onvoldoende onderbouwd waarom de werknemer het eigen risico van de schade aan de leaseauto moet dragen. De werkgever heeft namelijk niet gesteld dat er een overeenkomst is gesloten waaruit blijkt dat het eigen risico bij de werknemer in rekening kan worden gebracht. Ook op grond van de wet kan de schade niet op de werknemer worden verhaald.
Geen opzet of bewuste roekeloosheid
Artikel 7:661 lid 1 BW regelt namelijk dat de werknemer die schade toebrengt aan de werkgever niet aansprakelijk is jegens de werkgever, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer is in dit geval geen sprake.
Niet verrekenen
Het bedrag van € 150 aan eigen risico voor de schade aan de leaseauto kan daarom niet bij de werknemer in rekening worden gebracht. De werkgever mocht het eigen risico dus niet verrekenen met de nog verschuldigde vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren.
Zoals hierboven overwogen, stelt de kantonrechter vast dat de werkgever de vakantietoeslag en de niet genoten vakantie-uren niet mocht verrekenen met de studiekosten en het eigen risico voor de leaseauto.
Berekening bonussen 2018-2020
Partijen verschillen ook van mening over de hoogte van de vastgestelde bonussen over 2018, 2019 en 2020. De werknemer stelt dat de werkgever bij de berekening van deze bonussen is uitgegaan van een te laag bruto jaarloon. Het bruto jaarloon dat door de werkgever is gebruikt bij het berekenen van de bonussen, komt niet overeen met het bruto jaarloon zoals dat op de jaaropgaves van de werknemer staat vermeld.
Wegingsfactor: bruto maandloon
Tijdens de mondelinge behandeling is door de werkgever duidelijk gemaakt dat niet het bruto jaarloon op de jaaropgave wordt gebruikt, maar dat de wegingsfactor voor het berekenen van de bonus het bruto maandloon is. Deze wegingsfactor wordt door de werkgever voor al het personeel toegepast en daarmee ook voor de werknemer. Deze stelling wordt als juist aanvaard.
Uit de door de werkgever overgelegde overzichten van de jaarbonussen blijkt dat de bonussen over 2018, 2019 en 2020 zijn berekend aan de hand van de juiste wegingsfactor voor de werknemer. De bedragen aan resterende bonus over 2018 en 2019 wijst de kantontrechter dus af, omdat de werknemer aan zijn vordering een verkeerde berekening aan de hand van de jaaropgave ten grondslag heeft gelegd.
Juiste bruto maandloon
De bonus over het jaar 2020 is door de werkgever vastgesteld op € 1.278 bruto. Ook wat betreft de bonus over het jaar 2020 heeft de werkgever duidelijk gemaakt dat hij het juiste bruto maandloon heeft gehanteerd als de wegingsfactor voor het berekenen van de bonus. De werkgever is namelijk uitgegaan van het bruto maandloon van € 3.217. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werknemer bevestigd dat dit het juiste bruto maandloon is. Omdat tussen partijen vaststaat dat de werknemer recht heeft op de bonus over 2020, wijst de kantonrechter deze voor een bedrag van € 1.278 bruto toe.
Conclusie: niet verrekenen
De werknemer heeft dus recht op € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag, € 1.505,62 bruto aan openstaande vakantie-uren en € 1.278 bruto aan bonus over het jaar 2020. De werkgever mag deze vordering van de werknemer niet verrekenen met de studiekosten en het eigen risico van de leaseauto.
Boete voor te hard rijden
Deze bedragen van in totaal € 5.478,07 bruto wijst de kantonrechter dan ook toe, onder aftrek van een nettobedrag van € 74 voor de boete voor te hard rijden. De werknemer moet deze boete betalen, omdat een boete voor een verkeersovertreding begaan met een door de werkgever ter beschikking gesteld motorrijtuig in principe door een werknemer wordt gedragen.
Bovendien heeft de werknemer de boete tijdens de mondelinge behandeling erkend. De boete van € 74 netto kan de werkgever dus verrekenen.
Wettelijke verhoging
De werknemer vordert de wettelijke verhoging van 50 procent over de vakantietoeslag, de openstaande vakantie uren en de bonus over het jaar 2020.
De wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren zal worden toegewezen voor het maximum van 50 procent.
De werkgever heeft sinds 1 april 2021 het bedrag aan vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren zonder enige grond onbetaald gelaten. Hij kon immers de studiekosten en het eigen risico van de leaseauto hier niet mee verrekenen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de wettelijke verhoging over de vakantiebijslag en openstaande vakantie uren te matigen.
Bonus over 2020
Wat betreft de wettelijke verhoging over de bonus over het jaar 2020 overweegt de kantonrechter het volgende. De werkgever heeft aangegeven dat de bonus op 16 juni 2021 is vastgesteld door de accountant, gelijktijdig met het vaststellen van de jaarrekening. De bonus is vervolgens met het loon van juli 2021 door de werkgever betaald aan de werknemers.
De bonus over 2020 is dus pas opeisbaar geworden omstreeks de datum dat de dagvaarding is uitgebracht en tussen partijen al een geschil was gerezen. Gezien deze omstandigheid ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging over de bonus van 2020 te matigen tot nihil.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 2.100,04 bruto aan wettelijke verhoging toe, namelijk 50 procent van het bedrag van € 4.200,07 bruto aan vakantietoeslag en openstaande vakantie-uren.
Wettelijke rente
De arbeidsovereenkomst is op 31 maart 2021 geëindigd en de vakantietoeslag en de openstaande vakantie-uren hadden op 1 april 2021 betaald moeten zijn. Omdat de werkgever dit niet heeft gedaan, is hij op 1 april 2021 in verzuim geraakt. Daarom is de werkgever wettelijke rente verschuldigd.
De wettelijke rente over het bedrag van € 4.200,07 wijst de kantonrechter vanaf 1 april 2021 toe. Over het bedrag van € 1.278 aan bonus over 2020 wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de vijftiende dag na de dagvaarding. De bonus is namelijk pas omstreeks het uitbrengen van de dagvaarding opeisbaar geworden.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 5 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:18