Het gaat in deze zaak om de vraag of de pensioenregeling van de werkneemster het karakter van een uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon heeft, ondanks het feit dat de regeling is uitgevoerd door een kapitaal te verzekeren waarmee een eindloonpensioen wordt nagestreefd, maar niet gegarandeerd.
De door de werknemer gevorderde verklaring voor recht dat een premievrije eindloonregeling is toegezegd in de vorm van een uitkeringsovereenkomst wijst de kantonrechter af.
De reconventionele vordering van werkgever tot wijziging van de pensioenregeling wijst de kantonrechter ook af. Zonder een concrete uitwerking van de compensatie kan de kantonrechter niet oordelen dat aanvaarding van een wijzigingsvoorstel in redelijkheid van werknemer kan worden verlangd.
Waar gaat het over?
De werkneemster, nu 55 jaar oud, werkt sinds 1992 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de werkgever. In de arbeidsovereenkomst staat dat de werkgever voor het pensioen van de werkneemster een verzekering zal sluiten. Dat is ook gebeurd.
Streefregeling, eindloonpensioen beoogd
De werkgever heeft voor de werkneemster een streefregeling verzekerd bij Nationale Nederlanden. Het kapitaal dat in deze streefregeling wordt opgebouwd moet op de pensioendatum worden omgezet in een pensioenuitkering. De hoogte van die uitkering staat niet vooraf vast, maar met de regeling is een eindloonpensioen beoogd. De daadwerkelijke pensioenuitkering moet op de ingangsdatum worden vastgesteld op basis van de dan geldende, en dus voor risico van de werkneemster komende, rekenfactoren zoals de duur van de levensverwachting, rentestand en tarieven.
Minimumrente 4 procent
In 2004 heeft Nationale Nederlanden de verzekeringsvoorwaarden aangepast aan nieuwe fiscale wetgeving. Sindsdien wordt het benodigde kapitaal voor het pensioen van de werkneemster berekend met een minimumrente van 4 procent (en een opslag van 0,4 procent). Doordat de actuele marktrente gestaag is gedaald en al lange tijd veel lager is dan 4 procent, zal de werkneemster waarschijnlijk een minder hoge pensioenuitkering krijgen dan het eindloonpensioen dat met de verzekerde regeling is beoogd.
Werkneemster: zuivere eindloonregeling
Volgens de werkneemster hebben partijen geen streefregeling, maar een zuivere eindloonregeling afgesproken. Zij stelt dat de werkgever daarom het risico van de gedaalde rente en gestegen levensverwachting voor haar rekening moet nemen. Voor het geval de werkneemster toch genoegen moet nemen met de verzekerde streefregeling, heeft zij aangevoerd dat het benodigde kapitaal moet worden berekend met een rente gelijk aan de actuele marktrente zonder toepassing van het in 2004 ingevoerde bodemtarief.
Werkgever: pensioenaanspraken volledig gedekt
Volgens de werkgever zijn de pensioenaanspraken van de werkneemster volledig gedekt door de gesloten verzekering en krijgt zij met die verzekering wat aan haar is toegezegd. Voortzetting van die verzekering zonder toepassing van het in 2004 ingevoerde bodemtarief voor de rekenrente is volgens de werkgever niet mogelijk.
Werkgever wil pensioenregeling wijzigen
De werkgever wil de pensioenregeling van de werkneemster voor de toekomst wijzigen omdat zij de kosten veel te hoog vindt en niet meer in verhouding vindt staan tot de opbrengsten. Hij doet daarvoor een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding uit de pensioenbrief van 2004 en de later opgestelde reglementen. De werkgever wil dat de werkneemster vanaf 1 januari 2020 pensioen gaat opbouwen in de beschikbare premieregeling die de werkgever in 2014 bij Aegon heeft afgesloten voor haar andere werknemers. de werkneemster wil daaraan niet meewerken, althans niet zonder compensatie.
Karakter pensioenregeling: uitkeringsovereenkomst? Nee.
Partijen hebben in 1992 samen aan Nationale Nederlanden een offerte gevraagd voor het Profijt-Pensioen. Dat is een kapitaalverzekering waarmee een eindloonpensioen wordt nagestreefd, maar niet gegarandeerd. Die aanvraag paste bij de tekst van de arbeidsovereenkomst omdat het Profijt-Pensioen een pensioenverzekering is die uitgaat van een jaarlijkse pensioenopbouw met 1,75 procent van de pensioengrondslag.
Geen gegarandeerde uitkering o.b.v. eindloon
Partijen hebben geen offerte gevraagd voor de verzekering van een gegarandeerde uitkering (lijfrente) op basis van eindloon. Zo’n aanvraag zou ook geen succes hebben gehad. Het staat namelijk vast dat het in 1992 niet mogelijk was om op individuele basis een gegarandeerde uitkering op basis van eindloon te verzekeren. Om die situatie toch te benaderen was het gebruikelijk om een streefregeling te verzekeren zoals de werkgever heeft gedaan. Het verzekerde pensioen kwalificeert naar de huidige maatstaven als een regeling met het karakter van een kapitaalovereenkomst omdat wel een kapitaal, maar geen uitkering wordt gegarandeerd.
Werkgever kon zo’n toezegging niet uitvoeren
Het ligt niet voor de hand dat de werkgever een pensioenregeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst aan de werkneemster heeft willen toezeggen, omdat hij die toezegging niet kon laten uitvoeren. Op grond van de wet moet de werkgever een pensioenregeling volledig door een pensioenuitvoerder laten uitvoeren. De werkgever mag geen geld voor pensioen in eigen beheer houden.
Pensioenregeling vergelijkbaar met eindloonregeling ABP
Volgens de werkneemster is in dit geval toch sprake van een toezegging met een ander karakter dan is uitgevoerd, omdat aan haar een pensioenregeling is toegezegd die vergelijkbaar zou zijn met de destijds geldende zuivere eindloonregeling van het ABP. Zij stelt dat haar vertrouwen in het uitkeringskarakter van de toegezegde pensioenregeling is gesterkt door de tekst van de arbeidsovereenkomst en de checklist van Nationale Nederlanden die zij in 2003 heeft ondertekend. De werkneemster stelt dat zij niet kon weten dat een streefregeling was verzekerd omdat zij de offerte, de polis en de pensioenbrieven van 1992 en 2004 destijds niet heeft gekregen en ook niet heeft ondertekend.
Tekst arbeidsovereenkomst past bij verzekerde streefregeling
De tekst van de arbeidsovereenkomst past ook bij de verzekerde streefregeling. Aan die tekst kan de werkneemster dus niet het vertrouwen ontlenen dat haar pensioenregeling het karakter van een uitkeringsovereenkomst heeft. Ook de eerdere deelneming in de regeling van het ABP maakt niet dat de werkneemster een pensioenregeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst mocht verwachten. de werkgever kon de ABP-regeling immers niet laten uitvoeren. In de omstandigheden van 1992 sloot de keuze voor het Profijt-Pensioen aan bij de pensioenregeling van ABP omdat ook met de streefregeling van Nationale Nederlanden een eindloonpensioen werd nagestreefd. Dat de streefregeling een vergelijkbaar resultaat zou opleveren was in 1992 een redelijke verwachting, maar is toen niet gegarandeerd.
Geen vertrouwen te ontlenen aan checklist
Het kenmerk van het Profijt-Pensioen was dat de uitkering hoger of lager zou kunnen uitvallen dan beoogd door wisselingen in de rentestand (en levensverwachting). Ook aan de checklist kan de werkneemster het gestelde vertrouwen niet ontlenen. Die lijst vermeldt salaris/diensttijd en eindloon, maar gaat ook over rekenrente en doelkapitaal. Ook de checklist past dus zowel bij een regeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon, als bij een regeling met het karakter van een kapitaalverzekering waarmee een eindloonpensioen wordt nagestreefd. Uit de checklist blijkt in ieder geval niet dat een uitkering van een bepaalde hoogte is gegarandeerd. De checklist is bovendien ook niet bedoeld om de kenmerken en het karakter van de pensioenregeling tussen werkgever en werknemer vast te leggen. Daarvoor zijn de arbeidsovereenkomst en de pensioenbrieven bestemd.
Profijt-Pensioen van Nationale Nederlanden toegezegd
Uit het voorgaande volgt dat de werkgever gelijk krijgt. Hij kon aan de arbeidsovereenkomst en het aanvraagformulier het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij aan de werkneemster het Profijt-Pensioen van Nationale Nederlanden had toegezegd. De werkneemster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij toch een andere verwachting mocht hebben.
De verzekerde streefregeling is een regeling die naar de huidige inzichten kwalificeert als een kapitaalovereenkomst omdat alleen kapitalen en geen uitkeringen zijn gegarandeerd. De primair gevorderde verklaring voor recht dat aan de werkneemster een premievrije eindloonregeling is toegezegd in de vorm van een uitkeringsovereenkomst kan dus niet worden toegewezen. Ook de overige primaire vorderingen stranden op de kwalificatie van de pensioenregeling.
Is de pensioenregeling voldoende afgefinancierd? Ja.
Sinds 2004 moet voor de berekening van het benodigde kapitaal gerekend worden met een minimumrente van 4 procent. Nationale-Nederlanden heeft daar een opslag van 0,4 procent bovenop gezet. De werkneemster is het niet eens met het minimum van 4 procent. De werkneemster vindt dat het kapitaal onverminderd moet worden vastgesteld op basis van de actuele marktrente. Die is sinds 2004 gestaag gedaald en ligt nu ver onder de fiscale minimumrekenrente.
De kantonrechter volgt de werkneemster hierin niet. De werkgever kan de streefregeling niet laten uitvoeren als kapitaalverzekering zonder de verplichte minimale rekenrente van 4 procent. Als hij daartoe toch gedwongen zou worden, verandert de pensioenregeling op grond van de fiscale regels van karakter of wordt de regeling onzuiver. Dat kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de werkgever worden verlangd.
Compenseren hoeft niet
De werkgever hoeft de invoering van de minimum rekenrente en het feit dat de actuele rente inmiddels wel heel ver onder dat minimum is gezakt ook niet op andere wijze te compenseren. De pensioenregeling van de werkneemster is in de huidige vorm namelijk al veel duurder dan de beschikbare premieregeling voor de rest van het personeel. de werkgever heeft dat voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de werkneemster nog steeds geen enkele bijdrage hoeft te betalen voor de kosten van haar pensioenregeling, terwijl werknemers die later in dienst zijn getreden dat wel moeten.
Grens aan afspraken uit het verleden
Afspraken uit het verleden kunnen beloningsverschillen tot op zekere hoogte rechtvaardigen, maar daaraan zit wel een grens. In 1992, toen de afspraak over de streefregeling is gemaakt, hield niemand rekening met de mogelijkheid dat de actuele marktrente en daarmee de rekenrente voor het benodigde kapitaal gedurende langere tijd heel ver onder de 4 procent zou komen te liggen. Nu dat toch is gebeurd zorgt de in 2004 ingevoerde bodem in de rekenrente er voor dat de kosten voor de streefregeling niet te ver uitstijgen boven het niveau dat de werkneemster in redelijkheid van de werkgever kan verwachten.
Eenzijdig wijzigingsbeding? Nee.
Een eenzijdig wijzigingsbeding moet schriftelijk worden overeengekomen door werkgever en werknemer. Dat is in 1992 niet gebeurd. Het staat niet in de arbeidsovereenkomst of andere ondertekende documenten uit die tijd. Volgens de werkgever heeft de werkneemster zo’n wijzigingsbeding wel aanvaard omdat het in de pensioenbrief van 2004 staat. Maar die brief heeft de werkneemster niet ondertekend. Omdat ook niet kan worden aangenomen dat de pensioenbrief van 2004 destijds aan de werkneemster ter hand is gesteld, daarvoor ontbreken concrete aanwijzingen, mocht de werkgever niet aannemen dat het wijzigingsbeding door haar was aanvaard. Dat wordt niet anders doordat de werkneemster in 2004 coördinatrice van het bureau van de werkgever was en uit hoofde van haar functie de administratie coördineerde. Ook het eenzijdig wijzigingsbeding uit de pensioenreglementen van 2014 en 2015 is door de werkneemster niet aanvaard.
Moet voorstel werkgever worden aanvaard? Nee.
De werkgever kan dus geen beroep doen op de bevoegdheid de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen. Vanwege het ontbreken van die bevoegdheid is de werkneemster niet gehouden het voorstel van de werkgever tot wijziging te aanvaarden. De vraag of zij dat toch moet doen hangt af van de invulling van het goedwerkgever- en goedwerknemerschap in de concrete omstandigheden van het geval.
In dit geval heeft de werkgever gesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen het salaris van de werkneemster en de kosten van haar pensioenregeling enerzijds en het alternatief in de vorm van de beschikbare premieregeling bij Aegon anderzijds.
Moet werkneemster medewerking verlenen?
De wens van de werkgever om te komen tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden brengt niet mee dat een individuele werknemer daaraan zonder meer mee moet werken. Harmonisatie kan ook bereikt worden door natuurlijk verloop. Een wanverhouding tussen de kosten en de opbrengsten van de bestaande pensioenregeling in vergelijking met de beschikbare premieregeling kan wel een reden zijn om van de werkneemster te vragen dat zij meewerkt aan een wijziging van haar pensioenregeling. Of de werkneemster medewerking moet verlenen hangt dan af van de omvang van het nadeel voor de werkneemster en de omvang van de compensatie van dat nadeel.
Overgang naar beschikbare premieregeling kan nadelig uitpakken
Het staat wel vast dat de overgang naar de beschikbare premieregeling voor het pensioen van de werkneemster nadelig kan uitpakken. Maar de werkgever heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe groot dat nadeel voor de werkneemster zal zijn en ook niet hoe groot het financiële voordeel van de werkgever bij wijziging zal zijn. De werkgever heeft bovendien geen concreet voorstel gedaan om het nadeel voor de werkneemster te compenseren. Dat zal zij toch moeten doen, ook als de werkneemster daarover geen overleg wil voeren. Zonder een concrete uitwerking van de compensatie kan de kantonrechter namelijk niet oordelen dat aanvaarding van een wijzigingsvoorstel in redelijkheid van de werkneemster kan worden verlangd.
In 2014 heeft de werkgever aan de werkneemster geschreven dat hij de zaak verder zal laten rusten. Daaraan kon de werkneemster niet de verwachting ontlenen dat de werkgever nooit meer een voorstel zal doen om haar pensioenregeling te wijzigen. Zo’n verwachting past niet bij de aard van een pensioenovereenkomst. Dat is immers een zeer langlopende overeenkomst die uitgevoerd moet worden in een omgeving (context) die steeds verandert.
De kantonrechter:
in conventie
- wijst de vorderingen af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
- wijst de vordering af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 15 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6176