In de zaak waarover de kantonrechter moet beoordelen, is discussie over de vraag of werkneemster de beëindigingsovereenkomst (tijdig) heeft ontbonden. Partijen hebben op 1 maart 2021 over de essentialia van de beëindigingsovereenkomst overeenstemming bereikt. De werkneemster heeft op 15 maart 2021 de beëindigingsovereenkomst schriftelijk ontbonden, waarmee zij tijdig conform de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen heeft gehandeld.
De kantonrechter moet beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog in stand is of al is geëindigd, gelet op de discussie tussen partijen over het al dan niet binnen de in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedenktermijn inroepen van het recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden, zoals bedoeld in artikel 7:670b lid 2 BW.
Binnen 14 dagen ontbinden
In artikel 7:670b lid 2 BW is bepaald dat, indien de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, de werknemer het recht heeft om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, te ontbinden door een schriftelijke aan de werkgever gerichte verklaring.
Bedenktermijn
De verklaring heeft het gewenste rechtsgevolg alleen als deze door de werkgever binnen de bedenktermijn is ontvangen. Volgens de wetsgeschiedenis is gekozen voor een bedenktermijn om de werknemer een extra bescherming te bieden in verband met het grote belang voor de werknemer bij een arbeidsovereenkomst en gelet op het aan het arbeidsrecht ten grondslag liggende beginsel van de ongelijkheidscompensatie.
Door de bedenktermijn moet voorkomen worden dat een werknemer – al dan niet onder psychische druk van de werkgever, in een emotionele toestand – instemt met een opzegging of beëindigingsovereenkomst, terwijl hij onvoldoende heeft kunnen overzien welke gevolgen de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst voor hem heeft.
Wanneer schriftelijk overeengekomen?
Bij de beoordeling van de vorderingen van de werkneemster ligt als eerste de vraag voor wanneer partijen schriftelijk de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. De vraag met betrekking tot wanneer de vaststellingsovereenkomst schriftelijk is aangegaan is van belang omdat ook op dit moment de bedenktermijn ex artikel 7:670b lid 2 BW gaat lopen.
Overeenstemming op 1 maart 2021
De kantonrechter volgt hierbij de stroming in de rechtspraak waarbij de bedenktermijn begint te lopen indien er overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Uit de gang van zaken en de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen volgt dat partijen op 1 maart 2021 over alle van belang zijnde punten overeenstemming hadden bereikt en de werkneemster akkoord is gegaan met de vaststellingsovereenkomst.
Dat partijen hiernaast met elkaar zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst op 26 februari 2021 is geëindigd – met als doel om de opzegtermijn zo kort mogelijk te houden – staat los van de vraag wanneer partijen feitelijk schriftelijk overeenstemming hebben bereikt. Bovendien kan het gezien de bedoeling van de wetgever niet zo zijn dat de werkneemster met het tegemoet komen van de werkgever in het verkorten van de opzegtermijn ook heeft ingestemd met het verkorten van haar bedenktermijn.
Tijdig ontbonden
Vaststaat dat de werkneemster via haar gemachtigde op 15 maart 2021 een beroep heeft gedaan op het recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het bovenstaande luidt de conclusie dan ook dat zij dit recht binnen veertien dagen na de totstandkoming van die overeenkomst heeft ingeroepen. De vaststellingsovereenkomst is dan ook tijdig ontbonden.
Arbeidsovereenkomst blijft bestaan
Nu is vast komen te staan dat de werkneemster rechtsgeldig de vaststellingsovereenkomst heeft ontbonden, is de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2021 blijven bestaan. De kantonrechter zal de werkgever dan ook veroordelen tot het nakomen van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder betaling van het loon en emolumenten, totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd.
De wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het loon wijst de kantonrechter niet toe, nu deze vorderingen op datum van dagvaarden en behandeling van de zaak (nog) niet opeisbaar zijn. De kantonrechter zal voor alsnog ervan uitgaan dat door de werkgever de loonbetalingen op tijd zullen worden verricht en dat de loonbetaling over de periode vanaf 14 juni tot 1 juli 2021 sowieso heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de wedertewerkstelling van de werkneemster heeft te gelden dat de werkgever hiertoe wordt veroordeeld totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd, met dien verstande dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om aan deze vordering een dwangsom te verbinden, nu de werkneemster onvoldoende heeft gesteld dat de werkgever niet vrijwillig aan de veroordeling zal (blijven) voldoen.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met de werkneemster na 1 juli 2021, waaronder betaling van het loon alsmede de werkneemster toe te staan werkzaamheden te blijven verrichten, totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 6 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9155