Bij het volgen van de tweede studie heeft de werknemer om een nieuw studiekostenbeding gevraagd. De werkgever heeft een nieuwe arbeidsovereenkomst gemaakt met afspraken over het betalen van de studiekosten. Deze arbeidsovereenkomst heeft de werknemer echter nooit ondertekend. Nu de afspraken niet duidelijk en schriftelijk zijn vastgelegd, hoeft de werknemer alleen de kosten van de eerste opleiding terugbetalen. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 20 juli 2015 in dienst getreden bij de werkgever.
Op 21 april 2016 hebben de werknemer en de werkgever een ‘betalingsverklaring schoolkosten’ ondertekend, ten behoeve van de opleiding van de werknemer aan het Summa College. Die verklaring houdt in dat de werknemer toestemming geeft aan de werkgever om voor hem het wettelijk cursusgeld plus de overige studiekosten voor de gehele duur van de opleiding te betalen en dat de werkgever zich tot betaling daarvan verplicht.
Op 31 mei 2016 hebben de werknemer, de werkgever en het Summa College een ‘beroepspraktijkvormingsovereenkomst’ ten behoeve van de (BBL-)opleiding Eerste Bedrijfsautotechnicus (de 1e opleiding) van de werknemer aan het Summa College ondertekend.
Arbeidsovereenkomst met studiekostenbeding
Op 29 augustus 2016 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ondertekend. In deze arbeidsovereenkomst is, onder andere, het volgende opgenomen:
“ Artikel 1:
(…)
Werkgever en werknemer zijn vanaf 29 augustus 2016 een leerwerkovereenkomst overeengekomen tot en met 31 juli 2019.
(…)
Werknemer werkt in totaal 40 uren per week, waarvan 1 schooldag. Indien de werknemer niet naar school moet, is het een werkdag.
(…)
Artikel 4:
Op deze arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing (mits algemeen verbindend verklaard).
Artikel 7:
De werkgever vergoedt de kosten van de studie Summa Collage/25245 Eerste bedrijfsautotechnicus van de werknemer, tot een maximum van EUR 8000,-.
(…)
Als de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na afronding van de studie wordt verbroken, dan dient werknemer het volgende aan werkgever terug te betalen:
(…)
bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen twaalf maanden na afronding van de opleiding: 5/6 van het hele bedrag;
(…)”
De 1e opleiding duurde van 29 augustus 2016 tot en met 31 juli 2019.
In augustus 2019 is de werknemer gestart met de (eveneens BBL-)opleiding Technisch Specialist (de 2e opleiding).
Op 3 december 2019 hebben de werknemer, de werkgever en het Summa College een ‘beroepspraktijkvormingsovereenkomst’ ondertekend voor de 2e opleiding van de werknemer aan het Summa College.
De werknemer heeft op 23 april 2020 zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever opgezegd tegen 31 mei 2020. Op 1 juni 2020 is de werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst getreden.
De werkgever heeft de werknemer een studiekostenoverzicht verstrekt. Hierop zijn, naast de kosten voor de 1e opleiding, ook vergoede schooluren, facturen voor studieboeken, branche-gerelateerde cursuskosten en kosten voor de 2e opleiding opgenomen, voor een totaalbedrag van € 8.980,80.
De werkgever heeft de studiekosten van € 8.980,80 verrekend met de eindafrekening van € 2.962,27, en heeft aanspraak gemaakt op betaling door de werknemer van het verschil ten bedrage van € 6.018,53.
De werknemer vordert onder meer:
- dat de omvang van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding moet worden begroot op een bedrag van € 2.596,69 en dat alleen dit bedrag aan de werkgever verschuldigd is in het kader van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding;
- veroordeling van de werkgever tot betaling aan de werknemer van de financiële eindafrekening van het dienstverband, begroot op € 2.962,27 netto.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
De werkgever heeft ten onrechte studiekosten tot een bedrag van € 8.980,80 verrekend met de eindafrekening van € 2.962,27. De werknemer is niet gehouden tot terugbetaling van de studie- en boekenkosten voor de 2e opleiding, noch de branchegerelateerde cursuskosten en de vergoede schooluren.
5/6e deel kosten 1e opleiding
In het studiekostenbeding is immers zeer concreet bepaald dat hij bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen twaalf maanden na afronding van de opleiding gehouden is tot terugbetaling van 5/6e deel van het hele bedrag voor de kosten van de 1e opleiding en wel tot een maximumbedrag van € 8.000.
Geen duidelijke schriftelijke afspraken
Als de werkgever de vergoede schooluren, de branchegerelateerde cursuskosten en de studie- en boekenkosten voor de 2e opleiding bij hem had willen terugvorderen, had hij hierover met hem duidelijke, schriftelijke afspraken moeten maken. Nu hij dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan de vereisten zoals door de Hoge Raad geformuleerd in zijn uitspraak van 10 juni 1983 inzake Muller/Van Opzeeland.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever voert het volgende verweer.
Het is voor de werknemer van meet af aan duidelijk geweest dat de studiekosten aan hem zouden worden doorbelast. Dat is gebruikelijk in de branche.
Nieuwe arbeidsovereenkomst
Bij het volgen van de tweede studie heeft de werknemer zelf gevraagd om een nieuw studiekostenbeding. Dat aanbod heeft de werkgever aanvaard. Hij heeft eind 2019/begin 2020 een nieuwe arbeidsovereenkomst met de werknemer gesloten met daarin heldere afspraken (in artikel 11) over het betalen van de studiekosten. Deze arbeidsovereenkomst is uiteindelijk niet ondertekend omdat de werknemer op die bewuste dag ziek was, maar dat doet niets af aan de afspraken.
Geen loon verschuldigd
De stelling van de werknemer dat schooldagen op grond van de cao volledig moeten worden uitbetaald, is onjuist. In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016 en artikel 11 van de arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020 staat dat de werknemer moet werken indien hij geen schooldag heeft. Dat is niet gebeurd: de werknemer heeft niet gewerkt op dagen en uren dat hij niet naar school ging. Dan is er geen loon verschuldigd.
Te veel salaris
De schooldagen van de werknemer beginnen om 9.15 uur en eindigden om 14.30 uur. Voor en na die tijd was de werknemer niet op de werkplaats te vinden. Over deze uren is loon uitbetaald. Dit betekent dat de werknemer structureel voor 3 uur en 45 minuten te veel salaris ontving. Voor zover de volledige opleidingsdagen die zijn doorbetaald (ter waarde van een bedrag ad € 7.685,70) niet worden toegewezen, kan de werkgever in ieder geval die uren terugvorderen. Dit gaat om een bedrag van € 3.602,67.
Wat oordeelt de rechter?
Bij de beoordeling strekt de hierboven al genoemde uitspraak van de Hoge Raad tot uitgangspunt. Daarin is hij ingegaan op de materiële vereisten ten aanzien van een studiekostenbeding waarin het terugvorderen van al betaald loon tijdens de studie is vastgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat het systeem van de wet zich niet verzet tegen een dergelijk studiekostenbeding wanneer het gaat om een regeling die:
- a. de tijdspanne vaststelt waarin de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
- b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en
- c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne.
Rechtsgeldig studiekostenbeding
De onder a tot en met c genoemde vereisten zullen in de praktijk betekenen, dat een rechtsgeldig studiekostenbeding vrijwel altijd schriftelijk moet worden overeengekomen omdat mondeling niet snel gedetailleerde afspraken over deze vereisten zullen worden gemaakt, in het bijzonder niet over een ‘afbouwregeling’ als bedoeld onder c.
Indien een werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst financiële verplichtingen op zich neemt, moeten de aard en omvang van die verplichtingen voor hem ondubbelzinnig en duidelijk zijn.
Geen gedetailleerde regeling
In deze zaak is door de werkgever niet gesteld, laat staan gebleken, dat mondeling met de werknemer een gedetailleerde regeling is overeengekomen die aan de door de Hoge Raad gestelde eisen voldoet.
Redelijk en billijk
Verder kunnen ook redelijkheid en billijkheid een rol spelen. Zo zou een terugbetalingsverplichting van € 8.000 bij een brutoloon van € 531 per maand (artikel 7 en 5 van de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016) tot gevolg hebben dat de werknemer het volledige loon over meer dan 15 maanden moet terugbetalen. Het zal duidelijk zijn dat onverkorte toepassing van een dergelijk beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Kosten 1e opleiding
De werknemer erkent dat hij gehouden is de kosten in verband met de 1e opleiding, meer specifiek de facturen voor het schoolgeld en de facturen voor de boeken, aan de werkgever terug te betalen. Volgens de werknemer bedragen deze kosten in totaal € 3.072,83 en moet hij op grond van het studiekostenbeding 5/6e deel van deze kosten terugbetalen omdat het dienstverband binnen twaalf maanden na afronding van de 1e opleiding is beëindigd.
Niet ondertekende arbeidsovereenkomst
De werkgever heeft in zijn overzicht gerekend met een afbouwpercentage van 20 procent per jaar. Hij heeft toegelicht dat dit conform de gemaakte afspraken is. De kantonrechter begrijpt dat hij hiermee doelt op (artikel 11 van) de arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020. Die arbeidsovereenkomst is echter niet door de werknemer ondertekend en tegenover de gemotiveerde betwisting van de werknemer staat niet vast, dat een beding zoals opgenomen in genoemd artikel 11 tussen partijen is overeengekomen. De werkgever kan daar dus geen rechten aan ontlenen. Er wordt daarom uitgegaan van 5/6e deel van € 3.072,83, te weten € 2.560,69.
Kosten 2e opleiding
In het schooljaar 2019/2020 is de werknemer met de 2e opleiding gestart. De kosten in verband met die opleiding (schoolgeld en boeken) bedragen € 588,00 + € 139,37 = € 727,37.
Het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van 29 augustus 2016 ziet specifiek op de 1e opleiding. Hierboven is al geoordeeld dat de werkgever geen rechten kan ontlenen aan de niet door de werknemer ondertekende arbeidsovereenkomst van december 2019/januari 2020. Volgens de werkgever was het van meet af aan duidelijk voor de werknemer dat de studiekosten aan hem zouden worden doorbelast, maar de werknemer betwist dat. Daarmee is dus niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen.
Nieuw studiekostenbeding onnodig
De stelling van de werkgever, dat de werknemer zou moeten bewijzen dat hij zijn “aanbod” tot het aangaan van een studiekostenbeding heeft verworpen, treft geen doel. De werknemer heeft immers niet gesteld dat de werkgever zijn aanbod heeft verworpen; hij heeft slechts gesteld dat de werkgever een nieuw studiekostenbeding onnodig vond.
Voldoende bekend bij werknemer?
Verder geldt dat de werkgever zijn stelling, dat het in haar branche gebruikelijk zou zijn dat de werkgever studiekosten betaalt en de werknemer die vervolgens terugbetaalt, niet nader heeft toegelicht of onderbouwd tegenover de betwisting daarvan door de werknemer. Maar zelfs als die stelling zou komen vast te staan, betekent dat nog niet dat een dergelijk branche-gebruik ook voldoende bekend was bij de werknemer en hij zich van de consequenties van dat gebruik bewust was.
Geen duidelijke afspraken
De beroepspraktijkvormingsovereenkomst biedt evenmin grondslag voor een terugbetalingsverplichting. Het kan zo zijn dat het uitgangspunt is dat ieder zijn eigen kosten draagt, in dit geval heeft de werkgever ermee ingestemd die kosten voor de werknemer te betalen. Als hij die kosten vervolgens op de werknemer wil verhalen, ligt het op zijn weg daar duidelijke afspraken over te maken en vast te leggen. De werkgever heeft dat nagelaten. Hier wordt opnieuw verwezen naar de door de Hoge Raad gestelde eisen.
Niet schriftelijk bedongen
Tenslotte biedt ook de cao geen verplichting tot terugbetaling voor de werknemer. De werkgever geeft een verkeerde uitleg aan artikel 100 lid 4 van de cao. Lid 4 verwijst naar lid 3 van hetzelfde artikel, waarin is bepaald dat de werkgever schriftelijk kan bedingen dat de werknemer tijdens zijn opleiding de dienstbetrekking niet zal mogen beëindigen (…). Als de werknemer vervolgens toch de dienstbetrekking beëindigt vóór het in lid 3 bedoelde tijdstip, is hij schadeplichtig. Maar de werkgever heeft niet schriftelijk bedongen dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst niet mocht beëindigen tijdens de 2e opleiding. Van schadeplichtigheid op basis van dit artikel is dan ook geen sprake.
Geconcludeerd wordt dat de werknemer niet gehouden is tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de kosten van de 2e opleiding.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter:
- verklaart dat de omvang van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding moet worden begroot op € 2.590,69 en dat alleen dit bedrag aan de werkgever verschuldigd is in het kader van het overeengekomen studiekostenbeding;
- veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen de financiële eindafrekening van het dienstverband van de werknemer, begroot op € 2.962,27 netto, en bepaalt dat de werkgever met dit bedrag mag verrekenen het bedrag van € 2.590,69 uit hoofde van het studiekostenbeding.
Uitspraak Rechtbank Oost-Brabant, 29 juli 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:3925