De informatie over de voorwaarden voor de drempelvrijstelling RVU-heffing is verduidelijkt in de Handreiking voor de interpretatie van het begrip “Regeling voor vervroegde uittreding” als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 d.d. 30 april 2021.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft op 22 juni 2018 geoordeeld dat het bij de beoordeling of een regeling een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) is, als bedoeld in artikel 32ba van de Wet LB, gaat om de objectieve voorwaarden en kenmerken van de regeling.
Kader RVU-toets vertrekregeling
In het arrest (ECLI:NL:HR:2018:958) schetst de Hoge Raad een kader aan de hand waarvan de RVU-toets voor elke soort vertrekregeling kan worden uitgevoerd.
Dit kader ziet er als volgt uit:
- Getoetst wordt aan de objectieve voorwaarden van een vertrekregeling. Dit kan op collectief dan wel individueel niveau.
- Beoordeeld wordt of het ontslag al dan niet leeftijdgerelateerd is.
- De beweegredenen van de werkgever en de werknemer zijn hierbij niet relevant.
- Als op basis van de objectieve voorwaarden sprake kan zijn van een RVU, dan vindt op individueel niveau nog een toets plaats op basis van de objectieve kenmerken van de regeling;
- Beoordeeld wordt of de ontslagvergoeding feitelijk in staat stelt om te overbruggen tot aan de AOW-leeftijd, dan wel eerdere pensioendatum, of gezien kan worden als een aanvulling op het pensioen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van een 70%-toets.
De handreiking gaat eerst in op het arrest en de gevolgen daarvan voor de praktijk. Vervolgens volgt een toelichting op het hierboven geschetste kader. Tot slot komen de voorwaarden voor de toepassing van de tijdelijke RVU-drempelvrijstelling van artikel 32ba, zevende lid, Wet LB aan de orde.
Tijdelijke drempelvrijstelling RVU-heffing
Als onderdeel van het pensioenakkoord is voor RVU’s tijdelijk een drempelvrijstelling ingevoerd. Voor zover de betalingen in het kader van de RVU onder het bedrag van de drempelvrijstelling blijven, is geen RVU-heffing verschuldigd.
De voorwaarden voor de RVU-drempelvrijstelling zijn als volgt:
- De RVU-uitkering vindt plaats in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.
- Voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2028 geldt een uitloopperiode. Gedurende deze periode kan de drempelvrijstelling worden toegepast, mits de beëindigingsovereenkomst uiterlijk 31 december 2025 getekend is en de werknemer uiterlijk op 31 december 2025 de leeftijd heeft bereikt die (maximaal) 36 maanden vóór de AOW-leeftijd ligt;
- De drempelvrijstelling geldt zowel voor een uitkering ineens, als voor periodieke uitkeringen ingevolge een RVU.
- De drempelvrijstelling is alleen van toepassing op uitkeringen uit een RVU die plaatsvinden in de periode vanaf 36 maanden voorafgaande aan de AOW-leeftijd van een werknemer. Voor zover RVU-uitkeringen dus meer dan 36 maanden vóór de AOW-leeftijd worden uitgekeerd, is over deze uitkeringen RVU-heffing verschuldigd.
- De drempelvrijstelling is maximaal € 1.847 per maand, aan de hand van het aantal maanden vanaf de (eerste) uitkering tot aan het bereiken van de AOW-leeftijd van de werknemer, met een maximum van 36 maanden. Vindt de (eerste) uitkering dus plaats op een moment dat gelegen is op minder dan 36 maanden vóór de AOW-leeftijd in, dan geldt de vrijstelling alleen nog voor de resterende maanden. Bovendien wordt een gedeelte van een maand naar boven afgerond.
- Bedraagt het (totale) bedrag van de uitkering(en) ingevolge een RVU meer dan het bedrag van de drempelvrijstelling, dan is over het meerdere de RVU-heffing verschuldigd.
Handreiking voor de interpretatie van het begrip “Regeling voor vervroegde uittreding”
Volg ook de Online cursus Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen op 31 maart met pensioenadviseur Ron Mulder