De werkgever hoeft alleen over de tweede arbeidsovereenkomst transitievergoeding te betalen. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werknemer is van 1 oktober 2013 tot 1 juli 2019 in dienst geweest van de werkgever in de functie van salesmanager. De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juli 2019 en is elders in dienst getreden.
De werknemer heeft omstreeks september 2019 aan de werkgever gevraagd naar de mogelijkheden om opnieuw bij de werkgever in dienst te treden. De werknemer is vanaf 14 oktober 2019 weer in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van ordermanager tegen een salaris van € 3.507,27 bruto per maand exclusief 8 procent vakantietoeslag.
Bij beschikking van 2 november 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden op de i-grond per 1 januari 2021.
De werkgever heeft in de salarisronde van januari 2021 een bedrag van € 2.311,55 bruto aan transitievergoeding betaald aan de werknemer.
De werknemer verzoekt de kantonrechter bij beschikking de werkgever te veroordelen tot het betalen van de transitievergoeding van € 10.945,45 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift tot de algehele voldoening.
Partijen gaan beide uit van de verschuldigdheid van de transitievergoeding met correctiefactor 1,5, zodat daarbij wordt aangesloten.
De partijen zijn verdeeld of de transitievergoeding moet worden berekend vanaf de ingangsdatum van de eerste arbeidsovereenkomst (1 oktober 2013) of vanaf het moment dat de werknemer opnieuw (per 14 oktober 2019) bij de werkgever in dienst is getreden.
Ragetlieregel
De werknemer doet een beroep op artikel 7:667 lid 4 BW, de zogenoemde Ragetlieregel.
De werknemer heeft gesteld dat zijn arbeidsovereenkomsten bij de werkgever elkaar hebben opgevolgd binnen een periode van zes maanden. Vast staat dat de arbeidsovereenkomsten die tussen de werkgever en de werknemer hebben bestaan moeten worden samengeteld, omdat tussen beide arbeidsovereenkomsten een onderbreking heeft plaatsgevonden van slechts drieënhalve maand.
De toepasselijkheid van de Ragetlieregel zou volgens de werknemer met zich meebrengen dat voor de berekening van de transitievergoeding 1 oktober 2013 als ingangsdatum moet worden gehanteerd. De werkgever heeft betwist dat de Ragetlieregel van toepassing zou zijn.
Hoewel de werknemer gevolgd kan worden in zijn standpunt dat de Ragetlieregel van toepassing is brengt dit niet (direct) met zich dat ook de dienstjaren van zijn eerste arbeidsovereenkomst met de werkgever moeten worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding
Initiatief werknemer
Volgens de werknemer heeft hij gelet op het feit dat het dienstverband met een kortere tussenpoos dan zes maanden is voortgezet onverminderd recht op een transitievergoeding (met toepassing van correctiefactor 1,5) over het volledige dienstverband.
De werkgever betwist dit en heeft erop gewezen dat de transitievergoeding is bedoeld voor situaties waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd op initiatief van de werkgever en dat daar in deze situatie geen sprake van is, gelet op de opzegging van de werknemer van de eerste arbeidsovereenkomst.
Het zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als de werkgever door het opnieuw in dienst nemen van de werknemer alsnog een transitievergoeding verschuldigd zou zijn, terwijl dat in eerste instantie niet het geval was.
Niet redelijk en billijk
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:673 lid 1 jo lid 4 BW blijkt niet expliciet hoe moet worden geoordeeld over de situatie als deze waarin sprake is van een voortgezette arbeidsovereenkomst, waarbij de eerste arbeidsovereenkomst door de werknemer is opgezegd.
Met de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat een strikte toepassing van dit wetsartikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
De kantonrechter is van oordeel dat het van cruciaal belang is dat op initiatief van de werknemer de eerste arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is bovendien op eigen initiatief van de werknemer gebeurd, terwijl er geen enkele verplichting of aanleiding bestond voor de werkgever de werknemer weer in dienst te nemen. Het toekennen van een transitievergoeding over de periode van 1 oktober 2013 tot juli 2019 lijkt dan ook niet in lijn te zijn met de bedoeling van de wetgever.
(Geen) compensatie
Daarnaast blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de bedoeling van de transitievergoeding onder meer is de werknemer te compenseren voor ontslag en de transitie naar een nieuwe baan te vergemakkelijken.
Een strikte toepassing van artikel 7:673 lid 4 BW zou het ongewenste gevolg met zich meebrengen dat de werknemer ondanks zijn eigen opzegging wordt beloond door terug te keren binnen een periode van zes maanden bij de werkgever, terwijl de werkgever financieel wordt ‘gestraft’ voor het ter wille zijn geweest van de werknemer door in te gaan op zijn verzoek hem opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Dit staat haaks op de essentie van artikel 7:673 lid 1 BW, allereerst omdat de eerste arbeidsovereenkomst is geëindigd op uitdrukkelijk initiatief van de werknemer en daarnaast omdat een ontslagname door de werknemer geen compensatie van de werkgever kan rechtvaardigen.
Onaanvaardbaar
Gelet op de essentie van artikel 7:673 BW, de ratio achter de anciënniteit en het doel van de transitievergoeding is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de werkgever te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding (zeker met toepassing van correctiefactor 1,5) over het volledige dienstverband vanaf 1 oktober 2013, zonder daarbij rekening te houden met de opzegging van de werknemer per 1 juli 2019.
Daarbij weegt ook mee dat de werknemer al een andere baan had aanvaard, voordat hij tot opzegging van zijn arbeidsovereenkomst bij de werkgever overging en hij dus welbewust deze keuze heeft gemaakt. Ondanks dat artikel 7:673 lid 4 BW van driekwart dwingend recht is en een abstracte en gestandaardiseerde regeling geeft waardoor terughoudendheid is geboden, bestaat er ruimte op grond van de redelijkheid en billijkheid om in dit geval het wetsartikel niet strikt toe te passen.
Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling over te gaan van de transitievergoeding over de periode vanaf 1 oktober 2013 wijst de kantonrechter dan ook af.
Tweede arbeidsovereenkomst
De transitievergoeding is slechts verschuldigd over de periode van 14 oktober 2019 tot 1 januari 2021. Nu vaststaat dat de werkgever de transitievergoeding over die periode inmiddels aan de werknemer heeft betaald, heeft hij daarmee aan haar verplichting ten aanzien van betaling van de transitievergoeding aan de werknemer voldaan.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 2 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:843