De functie van de werkneemster is een unieke functie. Het afspiegelingsbeginsel is niet aan de orde. Herplaatsing is niet mogelijk. De werkneemster heeft recht op een transitievergoeding, maar niet op een billijke vergoeding.
Wat is de situatie?
Een vrouw werkt bij de werkgever.
De werkgever heeft op 15 april 2020 aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Deze aanvraag is door de werkgever op 12 mei 2020 weer ingetrokken.
Vervolgens heeft de werkgever op 12 mei 2020 weer een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. In de aanvraag heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een payrollconstructie.
Bij beslissing van 14 augustus 2020 heeft het UWV de gevraagde toestemming geweigerd, omdat volgens het UWV in onvoldoende mate is komen vast te staan dat er sprake is van een payrollconstructie, waarbij de werkgever slechts optreedt als payrollwerkgever van de werkneemster.
Tot slot heeft de werkgever op 18 augustus 2020 weer een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. In de aanvraag heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een payrollconstructie.
Bij beslissing van 25 september 2020 heeft het UWV de gevraagde toestemming ook geweigerd, omdat de nieuwe aanvraag gebaseerd is op feiten en omstandigheden die de werkgever op het moment van de vorige aanvraag ook bekend waren/konden zijn.
De werkneemster verricht vanaf 15 april 2020 geen werkzaamheden meer voor de werkgever. Zij is vanaf 21 april 2020 vrijgesteld van werk en heeft betaald verlof.
De werkgever wendt zich tot de rechter en verzoekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, wegens bedrijfseconomische omstandigheden onder toekenning aan de werkneemster van een transitievergoeding van € 17.374 bruto.
Wat zegt de werkgever?
Primair heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een payrollconstructie en subsidiair dat er wel sprake is van een payrollconstructie.
De werkgever maakt dan ook primair bezwaar tegen de beslissing van het UWV van 25 september 2020 en subsidiair bezwaar tegen de beslissing van het UWV van 14 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat en meegedeeld dat zij daarom alleen de primaire grondslag handhaaft.
Arbeidsplaats vervallen
De werkzaamheden van de werkneemster als Key Account Manager zijn per 31 juli 2020 komen te vervallen als gevolg van de opzegging van de agentuurovereenkomst door ChemOil. Als gevolg hiervan is de arbeidsplaats van de werkneemster komen te vervallen. De functie van de werkneemster is niet uitwisselbaar. De werkneemster heeft dan ook een unieke functie binnen de organisatie. Gelet hierop wordt aan toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet toegekomen. De werkneemster komt daarom voor ontslag in aanmerking.
Herplaatsing van de werkneemster in een andere passende functie is niet mogelijk, nu er geen vacatures zijn bij de werkgever. Van de werkgever kan daarom redelijkerwijs niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst moet daarom worden ontbonden.
Voor toekenning van een billijke vergoeding aan de werkneemster bestaat geen aanleiding. De werkgever heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld jegens de werkneemster .
Wat zegt de werkneemster?
Van een payrollconstructie is geen sprake. Het betreft een arbeidsovereenkomst tussen partijen, aldus de werkneemster. Het UWV heeft beide ontslagaanvragen terecht geweigerd.
Het afspiegelingsbeginsel is onjuist toegepast en ook heeft de werkgever niet voldaan aan haar herplaatsingsverplichting. De werkneemster heeft geen unieke functie. Haar functie is wel uitwisselbaar met een andere functie. Herplaatsing in een passende functie is mogelijk. De werkgever heeft zich niet ingespannen om de werkneemster te herplaatsen. Het ontbindingsverzoek moet dan ook worden afgewezen.
Billijke vergoeding
Indien de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, moet aan de werkneemster een transitievergoeding van € 17.570,08 bruto (als de einddatum van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 februari 2021) en een billijke vergoeding van € 86.570 bruto worden toegekend wegens ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever.
Wat oordeelt de rechter?
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, nadat het UWV twee keer toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft geweigerd.
Als UWV weigert om toestemming te geven tot opzegging van de arbeidsovereenkomst, kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst alleen ontbinden, indien, over een toekomstige periode van tenminste 26 weken bezien, de arbeidsplaats van de werknemer als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijkerwijs komt te vervallen en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Het verzoek van de werkgever strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op die (bedrijfseconomische) grond.
Ontslagregeling
Voor de toepassing van de redelijke grond verval van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden zijn bij de Ontslagregeling nadere regels gesteld.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat aan een werkgever vanuit zijn bedrijfsbelang de vrijheid toekomt om beslissingen te nemen die nodig zijn voor een gezonde en doelmatige bedrijfsvoering, ook als dat betekent dat er arbeidsplaatsen komen te vervallen.
Partijen zijn het erover eens dat de werkneemster uitsluitend werkte voor ChemOil en dat als gevolg van de opzegging van de (agentuur)overeenkomst door ChemOil bij brief van 15 april 2020 met ingang van 31 juli 2020 de werkzaamheden van de werkneemster bij de werkgever structureel zijn komen te vervallen. Hierdoor heeft de werkneemster sinds 15 april 2020 betaald verlof.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de werkneemster in aanmerking komt voor ontslag.
Afspiegelingsbeginsel
Artikel 11 lid 1 van de Ontslagregeling bepaalt dat op basis van het afspiegelingsbeginsel bepaald moet worden welke werknemer voor ontslag in aanmerking komt voor zover het bij de te vervallen arbeidsplaatsen gaat om uitwisselbare functies als bedoeld in artikel 13 van de Ontslagregeling. Toepassing van het afspiegelingsbeginsel is niet aan de orde als een unieke functie komt te vervallen, dat wil zeggen een functie die slechts door één werknemer wordt bekleed.
Artikel 13 lid 1 van de Ontslagregeling bepaalt dat een functie uitwisselbaar is met een andere functie, indien:
- de functies vergelijkbaar zijn voor zover het betreft de inhoud van de functie, de voor de functie vereiste kennis, vaardigheden en competenties, en de tijdelijke of structurele aard van de functie; en
- het niveau van de functie en de bij de functie behorende beloning gelijkwaardig zijn.
In lid 2 van artikel 13 is bepaald dat de factoren, bedoeld in het eerste lid, in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
Unieke functie
Vastgesteld moet worden dat de beide functies niet vergelijkbaar zijn voor zover het betreft de inhoud van de functies. Daarbij komt nog dat een zeer aanzienlijk verschil in salariëring bestaat tussen de beide functies. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de werkneemster een unieke functie heeft, zodat toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet aan de orde is.
Ook gaat de kantonrechter ervan uit dat herplaatsing van de werkneemster niet mogelijk is.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever tot ontbinding op de a-grond toewijst.
De einddatum van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 maart 2021.
Heeft de werkneemster recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt?
Transitievergoeding
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 maart 2021, bedraagt de transitievergoeding € 17.776,49 bruto. Dit bedrag wijst de kantonrechter toe.
Geen billijke vergoeding
De kantonrechter acht de wijze waarop de werkgever sinds de opzegging van de agentuurovereenkomst door ChemOil met de werkneemster is omgegaan niet chique. De werkgever heeft steeds pas nadat zij de diverse ontslagaanvragen bij het UWV had ingediend de werkneemster daarvan in kennis gesteld. De werkgever heeft geen open kaart gespeeld jegens de werkneemster.
De handelswijze van de werkgever verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar niet kan worden gezegd dat de werkgever zodanig heeft gehandeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen jegens de werkneemster. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om aan de werkneemster een billijke vergoeding toe te kennen.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 20 januari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1178