Het bedrijfseconomisch ontslag is onvoldoende aannemelijk, mede omdat de werknemer daaraan voorafgaand al was vrijgesteld van werkzaamheden en een vaststellingsovereenkomst was aangeboden met een andere grondslag. UWV heeft de toestemming tot opzegging van het dienstverband eerder ook geweigerd.
Wat is de situatie?
Een man werkt als administrateur bij de werkgever.
In een functioneringsverslag van 12 juli 2019 is onder meer een aantal actiepunten ten aanzien van het functioneren van de man zoals nauwkeuriger werken en ‘het over het algemeen de verantwoording nemen’ opgenomen.
In een functioneringsverslag van 18 november 2019 is opgemerkt dat de nauwkeurigheid en accuraatheid verbeterd is en dat de werknemer inhoudelijke kennis van de boekhouding heeft. Organisatie van het werk en timemanagement moet beter, net als telefoongebruik tijdens werk en de non-verbale communicatie.
In april 2020 heeft de werknemer verzocht om urenuitbreiding en een loonsverhoging vanwege zijn persoonlijke omstandigheden.
Op 8 mei 2020 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen de werknemer en de directie. De werkgever heeft laten weten over de verzoeken nog te willen nadenken.
Vso vanwege onoverbrugbaar verschil
De werkgever heeft op 4 juni 2020 een vaststellingsovereenkomst (vso) aan de werknemer aangeboden waarin het dienstverband met de werkgever zou worden beëindigd wegens een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de uitvoering van zijn werkzaamheden. Ook is de werknemer per direct vrijgesteld van werkzaamheden. De werknemer heeft de vso niet geaccepteerd.
Aanvraag bedrijfseconomisch ontslag
De werkgever heeft op 29 juni 2020 voor de werknemer een aanvraag bedrijfseconomisch ontslag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag is in een beslissing van 2 oktober 2020 afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor de functie van de werknemer noodzakelijkerwijs zou komen te vervallen.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever verzoekt bij beschikking de arbeidsovereenkomst met de werknemer met ingang van de eerst mogelijke datum te ontbinden vanwege bedrijfseconomische redenen, onder toekenning aan de werknemer van een transitievergoeding van € 5.547,40 bruto en deze te veroordelen in de kosten van de procedure.
De werkgever heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat het UWV de toestemming om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen ten onrechte heeft geweigerd.
Efficiencyslag
De werkgever is de afgelopen vijf jaar sterk gegroeid, waardoor functies elkaar zijn gaan overlappen en daarom een efficiencyslag nodig is. Ook de coronacrisis noopt daartoe omdat de resultaten hierdoor teruglopen. Bovendien is binnen de organisatie sprake van een (deels nog te implementeren) automatiseringsslag, hetgeen directe invloed heeft op (de omvang van) de werkzaamheden van de administrateur.
Beter af zonder hem
Tijdens de afwezigheid van de werknemer is daarnaast gebleken dat de man weinig werkzaamheden had en dat de afdeling beter functioneert zonder hem, waarna de werkgever op 24 juni 2020 heeft besloten om de functie van administrateur per 1 augustus 2020 te laten vervallen. De overgebleven taken zijn verdeeld over de directeur, een externe accountant, de medewerker boekhouding, de administratief medewerker dan wel elders in de organisatie neergelegd.
Geen promotiekansen
De functie van administrateur is een niet-uitwisselbare functie, zodat geen aanleiding bestaat voor afspiegeling. Aan de werknemer zijn nooit promotiekansen voorgehouden of is tegen hem gezegd dat hij op termijn de rol van een andere medewerker, die bovendien een geheel andere functie heeft, zou kunnen overnemen, noch dat ter vervanging van hem en een financieel manager zou worden aangetrokken. Dat laatste is alleen in overweging genomen, aldus de werkgever.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer verweert zich tegen het verzoek.
De werknemer verzoekt de kantonrechter het verzoek van de werkgever af te wijzen en deze te veroordelen hem binnen drie dagen na betekening van de uitspraak in deze procedure te werk te stellen in de bedongen arbeid dan wel de gewijzigde arbeid onder verbeurte van een dwangsom.
Verder verzoekt hij veroordeling van de werkgever tot betaling van achterstallig salaris van € 2.584,71 bruto met daarover de wettelijke verhoging van € 1.292,35 en de wettelijke rente en tot het verstrekken van de juiste loonstroken vanaf januari 2020, ook onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
Daarnaast verzoekt de werknemer de ontbinding uit te spreken op een termijn van twee maanden, hem een transitievergoeding toe te kennen van € 5.881,44, en voor recht te verklaren dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ook verzoekt in dat geval hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000 bruto en de werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris, het verstrekken van de juiste loonstroken en in de proceskosten.
Feiten verdraaid
De werknemer voert aan dat de werkgever op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor noodzakelijk is dat zijn functie komt te vervallen. In tegendeel, de werkgever verdraait de feiten en omstandigheden en is niet geloofwaardig in het verzoek.
Daarnaast heeft de werkgever werknemer zonder reden op non-actief gesteld en geen enkele moeite gedaan hem te herplaatsen, hetgeen in dit verband als ernstig verwijtbaar moet worden gekwalificeerd.
Op grond van de cao heeft de werknemer met ingang van 1 januari 2020 aanspraak op een hoger uurloon van € 20 bruto en een overwerk uurloon van € 26. Hij heeft in 2020 € 1.273,68 bruto te weinig loon ontvangen. Ook is sprake van achterstallig vakantiegeld van € 3,53 bruto. Hij heeft in 2020 ook overuren gemaakt die niet zijn uitbetaald, te begroten op € 1.307,50 bruto (48,75 uur x 26 + 2 x 20).
Wat oordeelt de kantonrechter?
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden vanwege het noodzakelijkerwijs vervallen van zijn arbeidsplaats als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Functie niet zomaar vervallen
In haar beslissing heeft het UWV geoordeeld dat zij het niet aannemelijk acht dat de functie van de administrateur in een tijdsbestek van slechts drie weken afwezigheid is komen te vervallen. De kantonrechter is het met deze constatering van het UWV eens, nu de werkgever dit ook in deze procedure heeft nagelaten aannemelijk te maken.
Er schuurde iets
Over de werknemer is voorafgaand aan zijn non-actiefstelling – die volgens de werkgever tot het inzicht zou hebben geleid dat de functie van administrateur niet langer noodzakelijk was – door de werknemer opgemerkt ‘dat het niet lekker liep en dat er iets schuurde in het functioneren en de samenwerking waarop niet direct een vinger kon worden gelegd’, en is aan hem een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband voorgelegd.
Nooit besproken
Over een noodzakelijk vervallen van de functie van administrateur is met hem nooit gesproken, niet voorafgaand aan het gesprek waarin hem de vso werd aangeboden noch erna, en lijkt achteraf door de werkgever te zijn geconstrueerd toen de werknemer niet bereid bleek met wederzijds goedvinden bij het bedrijf te vertrekken.
Andere redenen
Daar komt bij dat, hoewel de werkgever dit uitdrukkelijk heeft ontkend, wel degelijk met de werknemer lijkt te zijn gesproken over het op termijn overnemen van dé, of een deel van de, taken van een andere medewerker, die klaarblijkelijk, hoewel officieel in functie als directie-assistent, in de praktijk als financieel controller en leidinggevende van de werknemer functioneert.
Dit lijkt erop te wijzen dat de werkgever om andere redenen van de administrateur afscheid wenst te nemen dan in deze procedure als grondslag is aangevoerd en is ook een aanwijzing dat er mogelijkheden bestaan om de werknemer op termijn, bij een verval van diens functie, te herplaatsen. Ook de omstandigheid dat door de werknemer is overgewerkt, wijst niet in de richting van een noodzakelijk vervallen van zijn functie.
Verval functie prematuur
Weliswaar heeft de werkgever in de procedure uitgebreider dan in de procedure bij het UWV toegelicht dat door verdergaande automatisering een deel van de taken van de werknemer eenvoudiger zijn geworden, zullen worden, dan wel zullen of zijn komen te vervallen, maar zelfs als dat wordt aangenomen, lijkt het verval van de functie van administrateur dan prematuur te zijn geweest.
Ter zitting heeft de werkgever gesteld dat een deel van de automatisering pas in augustus 2020 is ingevoerd en deels nog moet worden ingevoerd, terwijl hij het besluit de arbeidsplaats van de werknemer te laten vervallen op 24 juni 2020 zegt te hebben genomen.
Verder heeft de werknemer in dit verband niet toegelicht waarom die automatisering tot nu toe alleen gevolgen zou hebben voor de werkzaamheden van de werkenemer. Datzelfde geldt voor de stelling van de werkgever dat door de snelle groei de afgelopen jaren functies elkaar zijn gaan overlappen waardoor een efficiencyslag nodig is. Ook hier is onduidelijk gebleven waarom die efficiencyslag alleen gemaakt moet worden ten aanzien van de functie van de werknemer.
Acht-ogenprincipe
Daarbij komt nog dat de werknemer onweersproken heeft aangevoerd dat het vier-ogenprincipe, dat volgens de werkgever recent is ingevoerd en van directe invloed is op de omvang van de taken van de werknemer, bij zijn aantreden al de norm was en door bemoeienis van een medewerker tot een acht- ogenprincipe is uitgegroeid.
Coronacrisis
Dat tot slot sprake zou zijn van een financiële reden voor het vervallen van de functie van de werknemer als gevolg van het teruglopen van de resultaten vanwege de coronacrisis, heeft de werkgever niet voorzien van enige onderbouwing en is dan ook geenszins aannemelijk geworden.
Geen noodzakelijk verval functie
Van een noodzakelijk verval van de functie van de werknemer is onvoldoende gebleken. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom afgewezen.
Nu onvoldoende grond is om aan te nemen dat de functie van de man is komen te vervallen en van een andersluidende reden om hem niet tot het werk toe te laten niet is gesteld, wordt het verzoek van de administrateur om zijn eigen werkzaamheden weer op te pakken, toegewezen. Daaraan zal een dwangsom worden verbonden, te maximeren op € 10.000.
Achterstallig salaris
Artikel 21 lid 2a van de meest recente versie van de toepasselijke cao bepaalt dat de werknemer bij normaal functioneren ieder jaar recht heeft op een loonsverhoging gelijk aan één loontrede van zijn loonschaal tot het maximum daarvan is bereikt. Dat van een bereikt maximum sprake is, is gesteld noch gebleken.
Het verzoek van de werknemer tot uitbetaling van achterstallig loon van € 1.273,68 bruto gebaseerd op deze tredeverhoging, alsmede € 3,53 bruto als achterstallig vakantiegeld wijst de kantonrechter toe. Daarover wordt de wettelijke rente en de wettelijke verhoging toegewezen, te beperken tot 25 procent van deze bedragen.
Overuren
De werknemer heeft het verweer tegen uitbetaling van meeruren tegen 130 procent alsmede de afspraak dat de uren als ‘tijd voor tijd’ zouden worden opgenomen, niet weersproken. De kantonrechter ziet hierin aanleiding het verzoek van de man op dit punt af te wijzen, met dien verstande dat – nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand blijft en voor diens vrijstelling van werkzaamheden geen grond aanwezig is – de werknemer aanspraak blijft houden op de ‘tijd voor tijd’ afspraak ten aanzien van de overgebleven 37,3 uur.
Aangepaste loonstroken
De werknemer heeft tot slot nog verzocht om loonstroken over het jaar 2020 die uitgaan van zijn
verhoogde uurloon van € 20 bruto. De werkgever heeft daarover opgemerkt dat dit administratief niet mogelijk is. Hoewel niet duidelijk is geworden waarom dat volgens onmogelijk is, wordt hierin wel aanleiding gezien om dit verzoek toe te wijzen zonder daaraan een dwangsom te verbinden.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter:
- wijst het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer af;
- veroordeelt de werkgever om de werknemer binnen drie dagen toe te laten tot zijn bedongen arbeid op straffe van een dwangsom van € 250 per dag tot een maximum van € 10.000;
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van € 1.277,21 bruto aan achterstallig loon en vakantiegeld over het jaar 2020, met daarover de wettelijke verhoging van 25 procent en de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot de dag der voldoening, alsmede tot het verstrekken van gecorrigeerde loonstroken aan de werknemer over deze periode;
- wijst het verzoek van de werknemer tot vergoeding van gemaakte overuren af;
- veroordeelt de werkgever in de kosten van deze procedure.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 1 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:215