Een schoonmaakbedrijf dat een medewerker ten onrechte op staande voet ontsloeg in april 2021, moet onder meer 5.000 euro bruto aan billijke vergoeding en ruim 4.500 euro bruto aan schadevergoeding over de niet in acht genomen opzegtermijn betalen. Dat heeft de kantonrechter bepaald.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet op grond van een dringende reden terecht is gegeven. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet sprake zijn van een onverwijlde opzegging wegens een dringende reden en die reden moet onverwijld aan de werknemer zijn medegedeeld.
Wat was de situatie?
De medewerker meldde zich ziek nadat hij van fiets was gevallen en kort daarna omdat hij zei een burn-out te hebben. Het bedrijf ontsloeg hem op staande voet omdat er vertrouwelijke stukken van een advocatenkantoor in zijn bedrijfsbus waren aangetroffen. Voldoende bewijs dat hij daaraan schuld had, ontbrak echter. Hoogstens kan bewezen worden verklaard dat de betreffende stukken in de auto hebben gelegen.
De dringende reden is dus niet komen vast te staan. Daaruit volgt dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven.
Bij de hoogte van de vergoedingen weegt onder meer mee dat de arbeidsovereenkomst zonder ontslag al in juli 2021 zou eindigen en dat de medewerker slecht bereikbaar was tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Uit rapportages van de bedrijfsarts bleek niet dat het zo slecht met hem ging als hij stelde.
Billijke vergoeding
De werknemer heeft een billijke vergoeding verzocht van € 28.037,26. Dat bedrag bevat behalve een bedrag aan gederfd loon, bedragen voor pensioenschade, misgelopen toekomstig loon, een correctie op de transitievergoeding en een bedrag aan immateriële schade.
Werknemer ook verwijtbaar
De kantonrechter stelt de billijke vergoeding vast op een bedrag van € 5.000. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ook de werknemer een verwijt valt te maken van de gang van zaken voorafgaand aan het ontslag.
Ongeloofwaardig
De directeur heeft de werknemer bij e-mail van 6 april 2021 de gelegenheid gegeven om op 7 april 2021 uitleg te geven over de aanwezigheid van de stukken in zijn bedrijfsbus. De werknemer is niet verschenen op die uitnodiging en heeft niet gereageerd op de betreffende e-mail. Dat de werknemer net op dat moment vanwege zijn geestelijke gesteldheid geen e-mails van de werkgever meer durfde te openen en daarom die uitnodiging niet heeft gelezen komt ongeloofwaardig over. Daarmee heeft de werknemer ervoor gezorgd dat de directeur zijn beslissing eenzijdig heeft genomen en daarbij, naar valt aan te nemen, is beïnvloed door het feit dat de werknemer niet is verschenen om zijn belangen te verdedigen.
De werknemer valt ook een verwijt te maken voor de slecht lopende communicatie tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Hij was vaak moeilijk bereikbaar, probeerde met vage redenen een afspraak bij de bedrijfsarts te doen verzetten en lokte met dergelijk gedrag steeds reactie uit.
Zelf verklaarde burn-out
De werknemer meldde zich ziek vanwege een val van zijn fiets, sprak op 15 februari 2021 af om de volgende dag te verschijnen, maar beriep zich vervolgens op overwerktheid en uiteindelijk een burn-out. Dat het met hem zo ernstig was gesteld, bleek vervolgens niet uit de rapportages van de bedrijfsarts. Dat de werkgever de wending van een val van de fiets naar een zelf verklaarde burn-out bevreemdde en daarom bij de werknemer de vinger aan de pols wilde houden, valt hem niet te verwijten.
Geen component schadevergoeding
Aan de werkgever voor wat betreft het handelen tijdens de arbeidsongeschiktheid van de werknemer valt niet een dusdanig verwijt te maken dat ertoe zou leiden dat de billijke vergoeding ook een component van immateriële schadevergoeding moet bevatten zoals de werknemer bepleit. Daarmee sneuvelt ook meteen de stelling van de werknemer dat hij door het handelen van de werkgever loonschade lijdt over de periode na 6 juli 2021 hetgeen in de billijke vergoeding tot uitdrukking zou moeten worden gebracht. Bij dat laatste wordt nog opgemerkt dat het de werkgever hoe dan ook vrijstond het contract van de werknemer niet te verlengen en dat het aannemelijk is dat de werkgever, gelet op de schriftelijke waarschuwingen en de verwijten die de werknemer de werkgever maakt, dat contract ook niet verlengd zou hebben.
Loonschade beperkt
Verder wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding in aanmerking genomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen al op 6 juli 2021 zou eindigen, zodat de loonschade ten gevolge van het ontslag in hoogte beperkt is en al deels wordt gedekt door de hieronder te bespreken toewijsbare vordering tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding.
Geen rekening met pensioenschade
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding is verder geen rekening gehouden met de door de werknemer gestelde pensioenschade van € 1.500 die hij door het ontslag zou hebben geleden, nu hij daartoe onvoldoende heeft gesteld.
Transitievergoeding
Het misgelopen deel van de transitievergoeding ter hoogte van € 193,06 wordt geacht in de billijke vergoeding te zijn verdisconteerd.
Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, is de werkgever de transitievergoeding verschuldigd. Nu niet is betwist dat deze € 1.004,69 bruto bedraagt, wijst de kantonrechter dit bedrag toe.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging (de gefixeerde schadevergoeding) is toewijsbaar. De werkgever is die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is door de werknemer onbetwist gesteld op € 4.590,09 bruto. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
Niet is gebleken dat de werkgever de werknemer heeft toegezegd dat deze een hersteltraject bij de Stichting Burn-out mocht volgen, nog daargelaten dat van een burn-out niet is gebleken. De vordering tot het vergoeden van de kosten van dit traject is daarom niet toewijsbaar.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 4 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6355