De billijke vergoeding wijst de kantonrechter deels toe wegens het verwijtbare handelen van de werkgever. Een leermoment heeft de werkgever niet nodig, aangezien de werkgever inmiddels is opgehouden te bestaan. Daarvoor wordt geen billijke vergoeding toegewezen.
Wat is de situatie?
De werkgever zegt in een brief aan de werknemer de arbeidsovereenkomst op. Deze opzegging was niet rechtsgeldig. Nadien stelt werkgever dat de brief slechts een gespreksverslag was. Later verkrijgt de werkgever van het UWV toestemming voor opzegging wegens beëindiging van de onderneming en zegt de werkgever opnieuw op.
De werknemer berust al na eerste opzegging in het ontslag en vraagt uitbetaling van onder meer loon, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Voordat de mondelinge behandeling plaatsvindt, wordt het loon tot het einde van de juiste opzegtermijn uitbetaald. In de procedure resteert de billijke vergoeding. Die vordert werknemer deels ter vergoeding van immateriële schade en deels om een gedragswijziging bij de werkgever te bewerkstelligen.
De wegens de beëindiging van het dienstverband verschuldigde transitievergoeding en de vergoeding voor drie niet genoten vakantiedagen heeft de werkgever naar eigen zeggen inmiddels uitbetaald. In een e-mail van 23 januari 2024 aan de werkgever heeft de werknemer de uitbetaling bevestigd.
Een billijke vergoeding wordt toegewezen, maar een lager bedrag dan de werknemer heeft verzocht.
Aanspraak op billijke vergoeding
De werknemer heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding van in totaal € 6.982,96 bruto. Dat bedrag bestaat uit € 2.982,96 wegens gederfd loon inclusief vakantiebijslag met betrekking tot de maanden november en december 2023 en uit een immateriële schadevergoeding van € 2.000, alsmede € 2.000 om de werkgever te wijzen op de noodzaak om in volgende gevallen het gedrag aan te passen.
Recht op loon
De kantonrechter volgt de werknemer in haar betoog dat bij een reguliere beëindiging van het dienstverband, dat wil zeggen na het verstrijken van de opzegtermijn die in acht zou zijn genomen bij gebruikmaking van de door UWV gegeven ontslagvergunning, zij tot en met de maand december 2023 loon betaald zou hebben gekregen.
De werknemer heeft dit loon becijferd op € 2.982,96 (2 maanden x € 1.381,00 x 108%). Deze berekening heeft de werkgever niet weersproken. In het verweerschrift heeft de werkgever gesteld dat hij dit bedrag inmiddels aan de werknemer heeft betaald. De werknemer heeft dit in haar e-mail van 23 januari 2024 aan de werkgever bevestigd. Er bestaat daardoor niet langer een grond om dit bedrag toe te wijzen.
Vergoeding immateriële schade
Ten laste van de werkgever wordt wel het gevorderde bedrag van € 2.000 ter vergoeding van immateriële schade worden toegewezen. De wijze waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, dat wil zeggen zonder de voor een ontslag geldende wettelijke voorschriften na te leven de opzegging bij brief van 24 augustus 2023 aan de werknemer mede te delen, acht de kantonrechter zodanig verwijtbaar dat de daarvoor gevorderde vergoeding op zijn plaats is. De vordering wordt dan ook toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024.
Wens om werkgever te straffen
De eveneens als billijke vergoeding gevorderde € 2.000 die ten doel heeft de werkgever te wijzen op de noodzaak om het gedrag in volgende gevallen aan te passen en herhaling te voorkomen, wordt niet toegewezen. Dit motief lijkt niet zozeer een educatief doel te dienen maar veeleer te zijn ingegeven door de wens om de werkgever te straffen voor zijn gedragingen.
Uit de tekst van, en de parlementaire toelichting op de Wwz blijkt niet dat de wetgever aan de billijke vergoeding een specifiek punitief karakter heeft willen toekennen. Daarom behoort bij het vaststellen van de billijke vergoeding daarmee geen rekening te worden gehouden.
Geen ‘leereffect’ vanwege einde onderneming
Maar ook wanneer het motief van de werknemer anders is, ziet de kantonrechter geen aanleiding om dit bedrag toe te wijzen aangezien de werkgever, naar hij heeft verklaard, de activiteiten heeft gestaakt en de onderneming spoedig zal beëindigen. De werknemer heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Van een ‘leereffect’ zal dan ook geen sprake zijn.
Buitengerechtelijke kosten
Omdat de werknemer kosten heeft gemaakt om buiten deze procedure voldoening van haar vordering te verkrijgen komt daarvoor aan haar een vergoeding toe.
De door haar gevorderde vergoeding van € 625,00, exclusief btw is lager dan de redelijke vergoeding zoals die kan worden berekend met inachtneming van de staffel in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten over € 9.066,81, zijnde de som van de na indiening van het verzoekschrift betaalde bedragen (€ 3.605,77 + € 2.982,96 + € 478,08) en het in deze beschikking toe te wijzen bedrag (€ 2.000). De vordering wijst de kantonrechter dan ook toe.
Bruto-nettospecificatie
De werkgever wordt ook veroordeeld om aan de werknemer een deugdelijke bruto-nettospecificatie te verstrekken van alle door haar na het indienen van het verzoekschrift aan de werknemer betaalde bedragen, alsmede van de toe te wijzen billijke vergoeding. De werkgever krijgt hiervoor vier weken de tijd, in plaats van twee weken zoals gevorderd.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1432