
De werknemer is bij de werkgever in dienst als leerkracht. De werkgever heeft per 10 februari 2025 de betaling van zijn salaris gestaakt omdat hij geen werkzaamheden verricht. De werknemer vordert in deze procedure op grond van artikel 7:628 BW doorbetaling van zijn salaris. De kantonrechter wijst deze vordering af omdat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
De werknemer vordert onder meer veroordeling van de werkgever tot betaling van het brutoloon van € 3.166,20 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 10 februari 2025 tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat sprake is van situatieve ongeschiktheid. Hij stelt dat uit het advies van de bedrijfsarts van 17 januari 2025 volgt dat eerst gezamenlijk moet worden gezocht naar een oplossing en dat het uitvoeren van de bedongen arbeid zal leiden tot ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW zolang het onderliggende geschil niet is opgelost.
Volgens de werknemer is sprake van onwerkbare arbeidsomstandigheden als gevolg van het (lompe) gedrag van de voormalig bestuurder van de werkgever, de voormalig directeur en de interim-directeur van school 1 en komt de oorzaak van de onwerkbare arbeidsomstandigheden daarom voor rekening van de werkgever.
De werknemer stelt dat van hem, gelet op de al bij hem aanwezige lichamelijke klachten, niet kan worden gevergd het werk te hervatten en dat hij er werkelijk alles aan heeft gedaan om het conflict op te lossen.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de werknemer , met veroordeling van de werknemer in de volledige advocaatkosten van € 4.900.
De werkgever stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 7:628 BW de uitbetaling van het salaris van de werknemer terecht heeft gestaakt. Volgens de werkgever komt het voor rekening van de werknemer dat hij niet werkt.
De werkgever voert hiertoe aan dat hij keer op keer heeft willen voorzien in oplossingen voor de werknemer, maar dat de werknemer deze telkens heeft afgewezen. Er is sprake van een geldig overplaatsingsbesluit, maar de werknemer gaat niet in op uitnodigingen om naar school 2 te komen. Hij eist dat de voorzitter van het College van Bestuur het overleg over een terugkeer naar school 1 heropent, terwijl hij weet dat dit niet aan de orde is.
De werkgever heeft sinds 27 augustus 2024 het volledige salaris van de werknemer doorbetaald, terwijl de werknemer niet werkt en er geen sprake is van medische arbeidsongeschiktheid.
De kantonrechter stelt op basis van de rapportages van de bedrijfsarts vast dat bij de werknemer geen sprake is arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte. De werknemer heeft daarom op grond van artikel 7:629 BW geen recht op doorbetaling van zijn salaris.
Recht op loonbetaling?
De werknemer doet een beroep op artikel 7:628 BW. In dit artikel is bepaald dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Een werknemer heeft op grond van dit artikel ook recht op loondoorbetaling als sprake is van arbeidsomstandigheden waarvan de oorzaak in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen en deze voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. Dit wordt ook wel situatieve arbeidsongeschiktheid genoemd. De werknemer moet in dat geval wel alle medewerking verlenen aan het wegnemen van de oorzaak.
Arbeid niet verrichten voor rekening van werknemer
Partijen verschillen van mening over de vraag of uit de rapportage van de bedrijfsarts van 17 januari 2025 volgt dat tussen de werknemer en de werkgever sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor de werknemer op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat is tot het verrichten van zijn werkzaamheden. Dit kan volgens de kantonrechter echter in het midden worden gelaten. Voor zover deze situatie zich voordoet, moet dit in redelijkheid voor rekening van de werknemer komen, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het wegnemen van de oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de collega en de werknemer de voorzitter van het College naar aanleiding van de rapportage van de bedrijfsarts weliswaar om een gesprek hebben verzocht om tot een oplossing te komen, maar dat uit hun brieven van 22 en 23 januari 2025 kan worden afgeleid dat zij de discussie over hun overplaatsing wilden heropenen. Dat blijkt uit het feit dat zij het gesprek gezamenlijk wilden voeren en dat de werknemer heeft geschreven dat hij zijn werk graag op school 1 zou willen voortzetten.
Niet terugkomen op overplaatsingsbesluit
De voorzitter heeft zich bereid verklaard om met de collega en de werknemer individueel in gesprek te gaan, maar heeft op voorhand aangegeven dat hij niet zou terugkomen op het overplaatsingsbesluit. Hij heeft deze voorwaarde in redelijkheid aan het gesprek kunnen stellen: het overplaatsingsbesluit was al op 9 juni 2024 genomen en de werknemer en de collega hebben destijds nagelaten hiertegen in beroep te gaan bij de Commissie van Beroep Primair Onderwijs of om een procedure bij de kantonrechter aanhangig te maken.
De werknemer heeft er geen blijk van gegeven dat hij het gesprek met de voorzitter onder deze voorwaarde wilde voeren en dat hij openstond voor een andere oplossing dan terugkeer naar school 1 of het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Het gesprek heeft dan ook niet plaatsgevonden en dat is aan de werknemer toe te rekenen.
Op school 2 aan het werk moeten gaan
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter had in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de werknemer mogen worden verwacht dat hij op school 2 aan het werk ging. Het is weliswaar begrijpelijk dat hij behoefte heeft aan een oplossing van het onderliggende probleem voordat hij zijn werk hervat, maar partijen zijn al heel lang bezig om tot een oplossing te komen en dit is tot nu toe nog steeds niet gelukt. Er is ook nog geen uitzicht op een snelle oplossing.
Patstelling
De werknemer heeft aangekondigd dat hij na de uitspraak een verzoek zal indienen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar op dit moment is nog niet te voorzien of en zo ja, per wanneer de arbeidsovereenkomst zal eindigen. Er is dus sprake van een patstelling, waarbij de werknemer sinds zijn overplaatsing geen werkzaamheden meer heeft verricht maar wel door de werkgever is doorbetaald. de werknemer heeft geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd om op school 2 aan de slag te gaan.
Terecht loon gestaakt
De werkgever hoefde deze situatie daarom niet langer te laten voortduren. Hij heeft de werknemer meerdere keren tevergeefs opgeroepen om op school 2 aan het werk te gaan en heeft daarom in redelijkheid kunnen beslissen de uitbetaling van het salaris van de werknemer per 10 februari 2025 te staken.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 4 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2658
Zie ook deze recente uitspraak over het staken van de loonbetaling: