
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de werknemer was vrijgesteld van werk, zoals zij stelt. Dat blijkt niet uit het convenant tussen de werknemer en haar voormalige echtgenoot/de voormalige bestuurder van de werkgever. Dat wijst juist op het tegendeel. Ook zijn er geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat werknemer niet meer hoefde te werken.
Loon i.p.v. partneralimentatie
De werknemer stelt dat zij recht heeft op loon en dat zij niet verplicht is daarvoor arbeid te verrichten. Bij het sluiten van het convenant hebben partijen namelijk de afspraak gemaakt dat zij wordt vrijgesteld van werk. Het loon is in feite partneralimentatie, maar om fiscale redenen voor de ex-partner is ervoor gekozen om in plaats van partneralimentatie loon te betalen. Daarnaast stelt de werknemer dat zij 11 jaar lang niet heeft gewerkt. Zij mocht er op vertrouwen dat de werkgever niet wilde dat zij nog kwam werken. Het niet werken komt daarom voor rekening van de werkgever, volgens de werknemer.
Niet vrijgesteld van werk
De werkgever betwist dat is overeengekomen dat de werknemer wordt vrijgesteld van werk. Hij voert aan dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Op grond van die arbeidsovereenkomst heeft de werknemer de verplichting arbeid te verrichten. Nu de werknemer weigert te werken, heeft zij geen recht op loon.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat een arbeidsovereenkomst inhoudt dat een werknemer zich verbindt om in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten (artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW)).
De werkgever is verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (artikel 7:628 BW).
Vrijstelling blijkt niet uit convenant
De door de werknemer gestelde vrijstelling van werk blijkt niet uit het convenant. Integendeel, daarin staat juist dat de werknemer gaat werken. Zo staat in de derde alinea van artikel 1.2 van het convenant dat de werknemer “zal werken” in loondienst van een van de besloten vennootschappen van de ex-partner en in de vierde alinea staat dat de besloten vennootschap waarvoor de werknemer “werkt”, € 1.500,00 netto, te vermeerderen met vakantietoeslag, aan haar betaalt.
De werknemer heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij niet hoefde te werken. De omstandigheid dat de werkgever haar, na jaren en na de ontbindingsprocedure, pas in januari 2024 heeft opgeroepen voor een werkoverleg, maakt op zichzelf nog niet dat er dus voor de werknemer een vrijstelling voor het werk was.
Geen vrijstelling voor werk afgesproken
Gelet op de moeizame relatie tussen de werknemer en de ex-partner, was het begrijpelijk dat de werkgever er eerder voor koos om de werknemer niet op te roepen om te werken. Het is dus niet aannemelijk geworden dat er een vrijstelling voor het werk voor de werknemer was afgesproken.
De werknemer wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat zij na 11 jaren niet werken erop mocht vertrouwen dat de werkgever niet langer wilde dat zij nog kwam werken, waarmee zij dus bedoelt dat de werkgever haar recht op arbeid heeft verloren.
De werknemer heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld wat de werkgever, naast het niet eerder oproepen voor werk, heeft gedaan waardoor bij de werknemer een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat niet langer aanspraak zou worden gemaakt op het verrichten van arbeid door de werknemer.
Ook heeft de werknemer geen bijkomende omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij onredelijk nadeel ondervindt, nu de werkgever alsnog aanspraak maakt op de uitvoering van arbeid in plaats van op een eerder moment. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat zij nooit meer zou worden opgeroepen voor werk.
Werkgever mocht loon staken
Volgens de kantonrechter had de werknemer niet mogen weigeren toen zij werd opgeroepen voor een bespreking over het verrichten van werk. Het gesprek heeft niet plaatsgevonden en daardoor is ook het werk niet hervat. Dat komt voor rekening van de werknemer. De werkgever mocht het loon daarom staken per juni 2024, zoals bij brief van 7 mei 2024 werd aangekondigd.
De werknemer voert nog aan dat zij is opgeroepen voor werk door bedrijf 1, terwijl dat niet haar werkgever is, maar daar miskent zij de werkelijkheid. Persoon 1 heeft haar opgeroepen voor een werkbespreking. Hoewel deze persoon dat doet op briefpapier van bedrijf 1, werkt zij voor de werkgever.
Als de werknemer duidelijkheid wilde dat zij slechts voor de werkgever moest werken, had zij op dat onderdeel verduidelijking moeten vragen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft in haar brief van 11 februari 2024 geantwoord dat zij niet gaat werken, omdat in de beschikking van 7 december 2023 niet is te lezen dat zij effectief werkzaamheden zou moeten gaan verrichten.
De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van het loon vanaf 1 juni 2024, vermeerderd met rente en wettelijke verhoging af.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 juni 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3903