
Vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten met onder bewind gestelde, waarin einde arbeidsovereenkomst per 1 oktober is overeengekomen. De bewindvoerder heeft de vaststellingsovereenkomst vernietigd. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigde van rechtswege op 8 november.
De ex-werkgever hoeft geen loon te betalen over de periode van 1 oktober tot 8 november, omdat de werknemer niet heeft aangeboden werkzaamheden te blijven verrichten na 1 oktober.
Transitievergoeding toegewezen. De ex-werkgever hoeft ook geen aanzegvergoeding te betalen. Vernietiging vso treft alleen eindigen arbeidsovereenkomst, maar deze kan nog steeds worden aangemerkt als (tijdige) aanzegging dat arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet na verstrijken bepaalde duur.
Waar gaat deze zaak over?
Op 8 april 2024 is de werknemer in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, namelijk tot 8 november 2024.
Bij beschikking van 10 april 2024 van de kantonrechter te Rotterdam zijn de (toekomstige) goederen van de werknemer onder bewind gesteld, met benoeming van de werkgever tot bewindvoerder.
Op 19 september 2024 hebben de werknemer en de werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin staat dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer eindigt per 1 oktober 2024. De bewindvoerder heeft deze vaststellingsovereenkomst vernietigd, omdat de werknemer die niet zelf had mogen ondertekenen.
Nog salaris betalen tot 8 november?
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat nu de arbeidsovereenkomst door de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd per 1 oktober 2024, de werkgever over de periode van 1 oktober 2024 tot 8 november 2024 nog het salaris van de werknemer moet betalen. Ook maakt de bewindvoerder aanspraak op de transitievergoeding en de aanzegvergoeding, omdat het einde van de tijdelijke arbeidsovereenkomst per 8 november 2024 niet is aangezegd.
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet het salaris van de werknemer over de periode van 1 oktober 2024 tot 8 november 2024 hoeft te betalen. Hoewel juist is dat de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2024 is blijven bestaan omdat de vaststellingsovereenkomst terecht door de bewindvoerder is vernietigd, betekent dit niet dat de werknemer na dat moment ook nog aanspraak heeft op salaris. Zij heeft immers vanaf 1 oktober 2024 niet meer gewerkt.
Niet beschikbaar gehouden voor werk
Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW hoeft een werkgever geen salaris te betalen als een werknemer niet heeft gewerkt, indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Daarvan is in deze situatie sprake.
De kantonrechter overweegt dat van de werknemer (althans de bewindvoerder) had verwacht mogen worden dat de werknemer aan de werkgever had laten weten dat zij zich uitdrukkelijk beschikbaar hield om de afgesproken werkzaamheden te (blijven) verrichten na 1 oktober 2024. Dit geldt te meer nu de bewindvoerder heeft ingezien dat de werknemer de vaststellingsovereenkomst niet mocht ondertekenen. Dan had zij ook moeten inzien dat zij moest aanbieden dat de werknemer haar werk wilde blijven doen om aanspraak te kunnen maken op doorbetaling van haar salaris tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst.
Transitievergoeding betalen
De bewindvoerder vraagt terecht om betaling van de transitievergoeding. Aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en het eindigen van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt de hoogte van de transitievergoeding € 501,78 bruto. Dit bedrag moet de werkgever betalen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus met ingang van 8 december 2024.
Dat de werkgever niet (meer) beschikt over financiële middelen om enig bedrag aan de bewindvoerder te betalen, zoals de bestuurder van de werkgever ter zitting heeft gesteld, is geen reden om dit verzoek af te wijzen.
Geen aanzegvergoeding betalen
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet de aanzegvergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW hoeft te betalen.
Artikel 7:668 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt dat de werkgever de werknemer één maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaald tijd van rechtswege eindigt schriftelijk moet informeren of de arbeidsovereenkomst al dan niet wordt voortgezet. Volgens de bewindvoerder is die aanzegging niet gedaan, omdat de vaststellingsovereenkomst is vernietigd.
Aanzegging richten tot bewindvoerder niet verplicht
Hof Den Haag heeft in zijn beschikking van 22 april 2025 (ECLI:NL:GHDHA:2025:616) geoordeeld dat een werkgever die een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet wil voortzetten, niet verplicht is om de aanzegging te richten tot de bewindvoerder. Dit omdat niet de aanzegging leidt tot het einde van de arbeidsovereenkomst, maar het verstrijken van de tijd waarvoor die is aangegaan.
Rechtsgeldige aanzegging
De kantonrechter oordeelt dat uit deze uitspraak van het hof kan worden afgeleid dat de aangeboden (en ondertekende) vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige aanzegging. De vernietiging van de vaststellingsovereenkomst treft alleen het (eerder) eindigen van de arbeidsovereenkomst, niet de (eenzijdige) mededeling aan de werknemer die hierin ook gelezen moet worden dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet na 8 november 2024. Er is daarom sprake van een tijdige, schriftelijke aanzegging als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 30 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6544