
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer wat betreft overuren af.
Uit de dagvaarding en de toelichting van de werknemer op de zitting blijkt dat de vordering van overuren gebaseerd is op de stelling van de werknemer dat de tijd die zij vanuit huis moet reizen naar een werklocatie als werktijd moet worden aangemerkt. Voor die stelling is echter geen steun te vinden in de wet, de arbeidsovereenkomst of de cao.
Arbeidstijdenwet
Volgens de Arbeidstijdenwet (en de Arbeidstijdenrichtlijn) moet onder werktijd worden verstaan de tijd dat de werknemer onder gezag van de werkgever arbeid verricht, dan wel de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent. Uitgaande daarvan is reistijd dus geen werktijd, en kan reistijd ook niet worden aangemerkt als overuren waarvoor loon moet worden betaald.
Niet in contract of cao afgesproken
Ook uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst en de cao van de werknemer blijkt niet dat reistijd als werktijd moet worden aangemerkt en dat daarvoor loon moet worden betaald. In artikel 5 van die arbeidsovereenkomst staat dat het salaris ‘exclusief reisuren- en hondenvergoeding’ is, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat is overeengekomen dat reistijd wordt betaald als werktijd. Dat is overigens ook een ongebruikelijke afspraak. De werknemer heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat is overeengekomen dat reistijd als werktijd wordt betaald. De enkele stelling in de dagvaarding dat reistijd als werktijd geldt en niet als woon-werkverkeer, schiet tekort.
Netto toelage als compensatie
De werkgever heeft wel erkend dat door haar toenmalige directeur met de werknemer bij indiensttreding is afgesproken dat aan de werknemer een netto toelage zou worden betaald als compensatie voor het bovengemiddelde aantal reisuren en het onregelmatige karakter van het werk, te weten € 493,11 netto per periode van (destijds) vier weken.
Schriftelijke verklaring
Ter ondersteuning daarvan heeft de werkgever een schriftelijke verklaring van de toenmalige directeur overgelegd. Daarnaast werd aan de werknemer een dienstauto met tankpas ter beschikking gesteld. Die toelage is in de arbeidsovereenkomst benoemd als ‘onregelmatigheidstoelage’ en op de salarisspecificaties als ‘consignatievergoeding’.
Geen afspraak
Deze stelling van de werkgever is niet, althans onvoldoende weersproken door de werknemer en ook is niet betwist de verklaring van de directeur dat de werknemer deze afspraak nooit ter discussie heeft gesteld. Ook uit deze feiten en omstandigheden volgt dat er geen afspraak is dat de (volledige) reistijd van de werknemer als werktijd heeft te gelden en dat die reistijd als overuren zouden moeten worden betaald.
Geen basis voor aanspraak op betaling overuren
De kantonrechter overweegt nog dat uit de door de werkgever overgelegde dienstroosters van 2022 en 2023 volgt dat de werknemer in die jaren feitelijk minder heeft gewerkt dat haar contractuele uren, waardoor over 2022 sprake is van 797,35 min-uren en over 2023 794,85 min-uren, terwijl de werknemer wel het volledige salaris heeft ontvangen over haar contractuele uren. Ook hieruit volgt dat er geen basis is voor een aanspraak op betaling van overuren.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 14 november 2024, gepubliceerd 24 april 2025