
De werkgever moet een aanzegvergoeding betalen omdat hij wel mondeling heeft opgezegd maar niet schriftelijk. De transitievergoeding is ook verschuldigd, omdat niet is gebleken dat werknemer zelf wilde stoppen. De werkgever moet het loon tot de einddatum betalen en vakantiegeld en het saldo openstaande vakantiedagen. De administratie van de vakantie-uren staat niet in dossier. De werkgever heeft daarnaast onterecht verrekend met werkgeverspremies voor de zorgverzekering. Wettelijke verhoging betalen, geen matiging.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer is van 6 november 2023 tot en met 5 november 2024 bij de werkgever in dienst geweest op basis van twee keer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werknemer eist dat de werkgever een aanzegvergoeding aan haar betaalt, omdat zij de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk heeft opgezegd. Ook wil de werknemer dat de werkgever een transitievergoeding en haar loon tot de einddatum betaalt met wettelijke verhoging en rente en een eindafrekening opmaakt. De werkgever stelt zich op het standpunt dat hij niets meer hoeft te betalen. Dat klopt niet. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer toe.
Aanzegvergoeding
De werkgever moet aan de werknemer het loon van één maand extra betalen, omdat zij de werknemer nooit schriftelijk heeft geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst niet werd voortgezet (artikel 7:668 lid 1 en 3 BW).
Volgens de werkgever heeft hij tegen de jobcoach van de werknemer gezegd dat het contract niet zou worden verlengd, waarna de werkgever ervan uit ging dat de jobcoach dit schriftelijk aan de werknemer zou bevestigen. De werknemer betwist dit en er zit ook geen schriftelijke bevestiging in het dossier. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de werkgever heeft voldaan aan de aanzegverplichting. Dat blijft de verantwoordelijkheid van de werkgever, ook als de communicatie met de werknemer via een jobcoach loopt. Weliswaar hebben de werkgever of de jobcoach mondeling aan de werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst zou stoppen, maar dat is niet genoeg.
Een bedrag van € 1.433,69 wordt toegewezen en de rente vanaf 6 november 2024, omdat de werknemer de aanzegvergoeding vanaf die datum verschuldigd is (artikel 7:668 lid 3 en lid 1 BW).
Transitievergoeding
De werkgever moet aan de werknemer een transitievergoeding betalen, omdat aan alle wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW).
Volgens de werkgever was het juist de werknemer die niet meer bij de werkgever wilde werken, maar dat blijkt nergens uit. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet wilde voortzetten. De werknemer heeft recht op een transitievergoeding van € 516,12 en de rente daarover vanaf 6 december 2024, omdat dit een maand is na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
Loon betalen tot einddatum dienstverband
De werkgever moet het loon van de werknemer betalen tot de einddatum van het dienstverband (artikel 7:616 BW). Dat de werknemer mogelijk in de laatste periode beperkt aanwezig was omdat zij ziek was, wil niet zeggen dat de werkgever geen salaris hoeft te betalen. De werknemer heeft tijdens ziekte namelijk gewoon recht op doorbetaling van haar loon (artikel 7:629 BW). Ook heeft de werkgever niet aangetoond dat en hoeveel dagen de werknemer in de maanden oktober en november ziek is geweest, zodat het volledige loon is verschuldigd over deze maanden.
Werkgeverspremie CAK
De werkgever mocht het loon niet verrekenen met de premie die hij voor de werknemer aan het CAK heeft betaald. Deze premie is namelijk de bijdrage die de werkgever voor de zorgverzekering van de werknemer moet betalen (artikel 18f lid 2 Zorgverzekeringswet). Dat is een andere premie dan die de werknemer zelf voor de zorgverzekering betaalt en waarvoor zij kennelijk een regeling met haar zorgverzekeraar had afgesproken.
Gelet op de dwangbevelen van het CAK van 29 juli en 28 augustus 2024 heeft de werkgever de werkgeverspremie van de werknemer niet op tijd betaald. Dat komt niet voor rekening en risico van de werknemer.
De werkgever had als werkgever zelf het verschil moeten weten tussen het werknemers en werkgeversdeel van de premie voor de zorgverzekering. De werkgever moest alle werkgeverspremies alsnog betalen en heeft dat (waarschijnlijk) ook gedaan, maar dit kan hij niet op de werknemer verhalen (artikel 18f lid 4 Zorgverzekeringswet). Dit staat ook uitgelegd in het dwangbevel. Hetzelfde geldt voor alle kosten door het niet op tijd betalen van de werkgeverspremie.
In oktober 2024 heeft de werknemer helemaal niets betaald gekregen. Het geëiste bedrag van € 1.433,67 bruto is niet betwist en wordt dan ook toegewezen. De rente wordt toegewezen vanaf 1 november 2024 (artikel 7:623 lid 1 BW).
Loon november 2024
Omdat een deugdelijke loonstrook ontbreekt, heeft de werknemer zelf berekend wat haar loon voor november berekend tot en met 5 november 2024 had moeten zijn, namelijk € 238,95. Er is weliswaar een eindafrekening opgemaakt door de werkgever, maar gelet op wat hiervoor is geoordeeld kan die niet kloppen. Van de juistheid van de bedragen die daarin staan kan dus niet worden uitgegaan. Ook dit bedrag wijst de kantonrechter toe, met de rente vanaf 1 december 2025.
Vakantiegeld
De werknemer eist een bedrag van € 589,14 aan vakantiegeld. Dit bedrag wordt toegewezen. De rente over het vakantiegeld wordt toegewezen vanaf 6 december 2024, omdat het redelijk is dat het vakantiegeld uiterlijk een maand na het einde van het dienstverband moet zijn betaald (artikel 6:119 BW).
Vakantiedagen
De werknemer heeft recht op uitbetaling van de vakantiedagen waarop zij nog aanspraak had bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Zij stelt aanvankelijk dat zij nog 115,2 uur aan vakantie open had staan, maar tijdens de zitting heeft zij verklaard dat zij wel een week (24 uur) vakantie heeft gehad.
Volgens de werkgever heeft de werknemer veel meer vakantie-uren opgenomen, maar dat verweer houdt niet stand. Het uitgangspunt is namelijk dat de werkgever een vakantiedagenadministratie bijhoudt, terwijl de werkgever geen enkel document heeft ingebracht waaruit informatie over het aantal opgenomen vakantiedagen blijkt.
Volgens de werkgever bestaat er wel een urenregistratie die door iemand anders wordt bijgehouden waarin staat wanneer de werknemer vakantie heeft gehad, maar dat is in deze fase onvoldoende. Gebaseerd op 91,2 uur is een bedrag van € 1.247,62 toewijsbaar.
In november 2024 heeft de werkgever een eindafrekening opgemaakt en € 347,99 netto aan de werknemer betaald. Dit bedrag komt in mindering op het door de werkgever te betalen bedrag aan openstaande vakantiedagen. Dat betekent dat toewijsbaar is het resultaat van € 1.247,62 bruto – € 347,99 netto. Dat resultaat moet de werkgever aan de werknemer betalen aan openstaande vakantiedagen. De rente over dit resultaat wordt toegewezen vanaf 6 december 2024.
Wettelijke verhoging
De werkgever heeft de hiervoor genoemde posten helemaal niet aan de werknemer betaald, terwijl zij daar wel recht op had. Dat betekent dat de werknemer aanspraak heeft op een verhoging wegens deze vertraging (artikel 7:625 lid 1 BW) en de rente over de verhoging.
Eindafrekening
De werkgever moet een deugdelijke eindafrekening opmaken (artikel 7:626 BW). Daarin moeten ook alle vergoedingen worden opgenomen die in deze uitspraak zijn toegewezen. De werkgever krijgt daar van de kantonrechter een maand na deze uitspraak de tijd voor.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 21 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3672