
Ingevolge artikel 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) wordt, voor zover van belang, onder de naam ‘loonbelasting’ een directe belasting geheven van werknemers of hun inhoudingsplichtige. Artikel 6, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet LB 1964, bepaalt dat inhoudingsplichtige is degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de stichting als inhoudingsplichtige voor de loonheffingen is aan te merken.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de in geschil zijnde naheffingsaanslagen loonheffingen en de verzuimboeten met betrekking tot de tijdvakken die gelegen zijn in de perioden (i) september 2018 tot en met december 2018 en (ii) september 2019 tot en met december 2019 aan de stichting heeft opgelegd. De verzuimboeten met betrekking tot de overige tijdvakken worden door de rechtbank vernietigd.
Voor rekening en risico stichting
De rechtbank heeft uitspraak gedaan in de beroepsprocedures inzake de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2017 en 2018 ten name van de stichting. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de stichting in de jaren 2017 en 2018 het restaurant voor haar rekening en risico heeft geëxploiteerd. Ook in 2019 heeft de stichting (pin)omzetten van het restaurant op haar bankrekening ontvangen en betalingen ten behoeve van het restaurant gedaan.
Niet gesteld of gebleken is dat de feiten en omstandigheden in 2019 relevant afwijken van de jaren 2017 en 2018. Dit betekent dat de rechtbank ook in deze zaak tot het oordeel komt dat de stichting in de jaren 2017 tot en met 2019 (tot de verkoop aan de zoon van de bestuurder) het restaurant voor haar rekening en risico heeft geëxploiteerd.
Nettolonen uitbetaald
Tussen partijen is verder niet in geschil dat de stichting vanaf 12 juni 2017 tot en met 23 september 2019 de nettolonen van het personeel dat in het restaurant werkzaam was, heeft uitbetaald. Ook blijkt uit bankmutaties dat het loon van de zoon van de bestuurder door de stichting is uitbetaald. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat de stichting de loonbetalingen heeft verhaald of in rekening heeft gebracht bij derden.
Stichting is werkgever
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stichting is aan te merken als de werkgever van degenen die dat loon hebben ontvangen en tot wie de arbeidskrachten in dienstbetrekking hebben gestaan. De inspecteur heeft de stichting daarom terecht als inhoudingsplichtige aangemerkt van de arbeidskrachten die in het restaurant werkzaam waren.
Schending vertrouwensbeginsel?
De stichting stelt dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan naheffing van loonheffingen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de stichting aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.
‘Vertrouwen gewekt niet inhoudingsplichtig te zijn’
De stichting heeft gesteld dat het bij bv 1 ingestelde boekenonderzoek bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij niet inhoudingsplichtig is voor de werknemers van het restaurant. Volgens de stichting heeft de controlemedewerker van de Belastingdienst bij bv 1 de aanvaardbaarheid van de aangifte loonheffingen over de tijdvakken 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 gecontroleerd.
De controlemedewerker heeft aan de hand van de twee pachtovereenkomsten geconcludeerd dat:
- de exploitatie van het restaurant is verpacht aan bedrijf 1, handelsnaam van bedrijf 2, en daarna aan bv 2; en
- bv 1 terecht nihilaangiften voor de loonheffingen heeft ingediend.
Dit vertrouwen geldt op grond van het gelijkheidsbeginsel ook voor de stichting. Zij stelt dat bedrijf 2 en bv 2 ook aangiften voor de loonheffingen hebben gedaan.
Nihilaangiften ingediend
De inspecteur voert aan dat de controleambtenaar de pachtovereenkomsten heeft bekeken en aan de hand daarvan geoordeeld dat bv 1 over de periode 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 terecht nihilaangiften heeft ingediend. Ten aanzien van bv 2 heeft de controlemedewerker, omdat bv 2 onder de competentie van een ander belastingkantoor viel, een signaal aangemaakt om bv 2 uit te nodigen voor het doen van aangifte loonheffingen.
Op verkeerde been gezet
De controleambtenaar is echter op het verkeerde been gezet door bestuurder 1, doordat alleen de papieren werkelijkheid (de pachtovereenkomsten) is voorgehouden, terwijl er geen daadwerkelijke exploitatie door deze lichamen heeft plaatsgevonden. Omdat een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven, kan aan de akkoordverklaring van de controleambtenaar ook nog eens ten aanzien van een andere belastingplichtige geen vertrouwen worden ontleend, aldus nog steeds de inspecteur.
Geen toezeggingen, uitlatingen of gedragingen
De rechtbank is van oordeel dat de stichting in het licht van de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er van de zijde van de inspecteur toezeggingen, uitlatingen of gedragingen zijn geweest waaruit de stichting mocht afleiden dat zij niet inhoudingsplichtig is voor de arbeidskrachten waarvan zij de lonen heeft uitbetaald.
De controlemedewerker van de Belastingdienst die het boekenonderzoek bij bv 1 heeft verricht, heeft immers niet onderzocht of Ltd 3 of bv 2 in de in geschil zijnde tijdvakken daadwerkelijk inhoudingsplichtig was voor het personeel van het restaurant en wat de verhouding was tussen de stichting en Ltd 3 dan wel bv 2.
Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet
Het rapport ziet alleen op de inhoudingsplicht van bv 1. Van een zogenoemde impliciete standpuntbepaling is eveneens geen sprake. De stichting mag bij een boekenonderzoek bij een derde (bv 1) niet aannemen dat ook haar handelingen en inhoudingsplicht op hun fiscale merites zijn beoordeeld. Die indruk heeft de inspecteur ook niet gewekt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Naheffingsaanslagen terecht
Voor dat geval is de hoogte van de naheffingsaanslagen niet in geschil. Aangezien het gelijk aan de inspecteur is, zijn de naheffingsaanslagen terecht en – na vermindering conform de herstelde uitspraken op bezwaar – tot de juiste bedragen aan de stichting opgelegd.
Boeten wegens aangifteverzuim
De inspecteur heeft per aangiftetijdvak wegens het opzettelijk niet tijdig doen van de aangifte loonheffingen verzuimboeten van € 65 opgelegd. Een uitzondering geldt voor de naheffingsaanslagen over september tot en met december 2018 en september tot en met december 2019. Bij die naheffingsaanslagen zijn boeten opgelegd wegens een betaalverzuim en niet wegens een aangifteverzuim.
Als een belastingplichtige zijn aangiftebiljet oningevuld terugzendt maar daarbij uitdrukkelijk, en gemotiveerd aangeeft dat en waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn, kan hem niet worden verweten dat hij nalatig is gebleven in het doen van aangifte, ook niet indien zijn standpunt door de rechter onjuist wordt bevonden.
Vereiste aangifte niet gedaan
Het zonder meer niet retourneren van het aangiftebiljet leidt wel tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Als de stichting vindt dat zij geen aangifte hoefde te doen omdat zij niet langer belastingplichtig was in Nederland, dient hij óf aangifte van een inkomen – in dit geval loonheffing – van nihil te doen dan wel tijdig uitdrukkelijk en gemotiveerd te kennen geven aan de inspecteur dat en waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn.
Verzuim niet overtuigend aangetoond
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat de stichting heeft verzuimd voor de in geschil zijnde tijdvakken tijdig aangifte voor de loonheffingen te doen.
De stichting heeft immers in haar brief van 22 juni 2020, en dus binnen de aangifte- en betaaltermijn, uitdrukkelijk aangegeven dat zij het niet eens is met de vaststelling van de belastingplicht voor onder meer de loonbelasting, dat zij sinds 2013 ontslagen is van de aangifteplicht voor onder meer de loonheffingen, dat sindsdien de situatie niet is gewijzigd en dat zij geen personeel in dienst heeft. Daarmee heeft zij aan haar aangifteplicht voldaan.
Verzuimboeten vernietigd
Hieraan doet niet af dat de inspecteur op 8 september 2020 kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens is met het standpunt van de stichting. De aangifteverzuimboeten zijn dus ten onrechte aan de stichting opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom alle verzuimboeten die zijn opgelegd wegens aangifteverzuim.
Boeten wegens betaalverzuim
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de stichting inhoudingsplichtig is voor de loonheffingen en de verschuldigde loonheffingen niet heeft betaald. Daarom heeft hij over de tijdvakken gelegen in de perioden september 2018 tot en met december 2018 en september 2019 tot en met december 2019 verzuimboeten opgelegd wegens het niet tijdig betalen van loonheffingen. De betaalverzuimboete bedraagt tien procent van de niet betaalde loonheffingen.
Geen loonheffingen betaald
Vast staat dat de stichting in de tijdvakken gelegen in de perioden september 2018 tot en met december 2018 en september 2019 tot en met december 2019 lonen aan het personeel van het restaurant heeft uitbetaald. Ook staat vast dat de stichting over die tijdvakken geen loonheffingen heeft betaald.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur heeft bewezen dat in de te onderscheiden tijdvakken geen loonheffing is betaald door de stichting. De boete is dan ook als uitgangspunt terecht opgelegd.
Bij het opleggen van een verzuimboete geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) blijft een verzuimboete achterwege. Dit is echter niet gesteld noch gebleken. De boeten wegens betaalverzuim zijn volgens de rechtbank ook passend en geboden.
De beroepen inzake de naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken die gelegen zijn in de periode september 2018 tot en met december 2018 en in de periode september 2019 tot en met december 2019, de daarbij opgelegde boeten en in rekening gebrachte belastingrente, zijn ongegrond.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8810