
In deze zaak gaat het om een werknemer die op staande voet is ontslagen omdat hij herhaaldelijk onjuiste bedragen heeft doorgegeven voor facturering. De werknemer verzoekt toekenning van een transitievergoeding, billijke vergoeding en schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter wijst het verzoek af. Volgens de kantonrechter is het ontslag namelijk (rechts)geldig.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever de eindafrekening mag verrekenen met de schuld uit de schuldbekentenis. Er is geen sprake van een wilsgebrek.
De werknemer heeft berust in het ontslag. Daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 24 mei 2024. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend en zo nee, of de werkgever vergoedingen aan de werknemer moet betalen.
Ontslag op staande voet rechtsgeldig
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
De werkgever heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat de werknemer zich niet aan de op 8 april 2024 gemaakte verdelingsafspraak heeft gehouden en meer commissie vanuit zijn eigen bedrijf aan bedrijf 2 heeft gefactureerd dan de afgesproken 25%.
100% commissie gefactureerd
Ter onderbouwing hiervan heeft de werkgever diverse facturen uit mei 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat de werknemer over de maand mei voor verschillende brandopdrachten 100% commissie vanuit zijn eenmanszaak heeft gefactureerd, zonder dit bij de werkgever te melden. Ook blijkt volgens de werkgever uit deze facturen dat de werknemer heeft verzwegen dat bepaalde brandopdrachten langer doorliepen.
De werknemer heeft voor deze projecten met zijn eigen bedrijf extra termijnen van 100% commissie gefactureerd en geïncasseerd, terwijl hij tegenover de werkgever de indruk had gewekt dat de projecten waren geëindigd.
De werkgever heeft de werknemer eerder een officiële waarschuwing gegeven voor het onjuist (laten) factureren van de commissies en heeft de werknemer toen niet ontslagen, maar hem een tweede kans gegeven. De werknemer heeft toen erkend te veel commissie aan zichzelf te hebben gefactureerd.
Niet aan gemaakte verdelingsafspraak gehouden
Daarbij zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling van een deel van het door de werkgever geleden nadeel en over de verdeling van toekomstige commissie (25% voor de werknemer, 75% voor de werkgever). Door na de officiële waarschuwing, de schuldbekentenis en de gemaakte verdelingsafspraak (opnieuw) heimelijk meer commissie aan zichzelf te facturen dan was afgesproken, heeft de werknemer ernstig verwijtbaar gehandeld. Dit gedrag levert een dringende reden voor ontslag op, aldus de werkgever.
De werknemer heeft niet weersproken dat hij zich bij de zes door de werkgever genoemde projecten niet aan de op 8 april 2024 gemaakte verdelingsafspraak heeft gehouden, maar dit rechtvaardigt volgens hem geen ontslag op staande voet.
Werknemer: geen fraude
Volgens de werknemer vloeien de door de werkgever genoemde projecten voort uit doorverwijzingen naar bedrijf 2 die dateren van vóór zijn indiensttreding bij de werkgever. Deze projecten vallen volgens de werknemer niet onder de nieuw gemaakte afspraken.
De werknemer voert verder aan dat partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken dat (slechts) 25% van de commissie die hij op de doorverwijzingen zou verdienen aan de werkgever zou toekomen. Bedrijf 2 berekende elke maand de commissiegelden en gaf de hoogte van het (totaal)bedrag door aan de werknemer. de werknemer gaf vervolgens een bedrag gelijk aan 25% daarvan door aan de werkgever, zodat de werkgever dit bedrag aan bedrijf 2 kon factureren. De rest van de commissie factureerde de werknemer zelf, vanuit zijn eenmanszaak.
De werknemer heeft gesteld dat hij (zelfs) in mei 2023, toen hij met terugwerkende kracht de commissiegelden over eind 2022 en begin 2023 (dus daterend van vóór zijn indiensttreding bij de werkgever) van bedrijf 2 ontving, een bedrag gelijk aan 25% daarvan ter facturering door de werkgever aan de werkgever heeft doorgegeven. De officiële waarschuwing was dan ook niet terecht, want er was geen sprake van fraude.
25% commissie
De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat de werknemer (ook) tijdens werkuren bij de werkgever brandklanten heeft doorverwezen naar bedrijf 2. Er zijn geen schriftelijke of andere aanwijzingen in het dossier voor het bestaan van afspraken op grond waarvan 75% van de daarvoor ontvangen commissie van bedrijf 2 over de periode tot 8 april 2024 aan de werknemer toekomt.
De werknemer stelt dat de werkgever bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst wist dat hij een eigen bedrijf had opgericht en dat de werkgever ermee akkoord was dat de werknemer 25% van de commissies die hij van bedrijf 2 ontving aan de werkgever zou afdragen als compensatie voor de uren die de werknemer onder werktijd aan zijn eigen onderneming zou besteden.
Rechtstreeks afrekenen
Ter zitting heeft de kantonrechter de werknemer voorgehouden dat het in dat geval logischer en eenvoudiger zou zijn om maandelijks 25% van de commissies rechtstreeks tussen de werknemer en de werkgever af te rekenen dan via de in de praktijk gevolgde ‘omweg’ via bedrijf 2. Ook tegen deze achtergrond heeft de werknemer de gestelde afspraken niet nader onderbouwd.
Schuldbewuste WhatsApp-berichten
Daarbij komt dat de werknemer, direct na de confrontatie op 8 april 2024, schuldbewuste WhatsApp-berichten aan betrokkene 1 heeft verstuurd.
De werkgever heeft onweersproken toegelicht dat de werknemer op 8 april 2024 emotioneel was en dat daarom is afgesproken om het gesprek de volgende dag voort te zetten. Dat sluit ook aan bij de reactie van betrokkene 1 in haar WhatsApp-bericht ‘we hebben het er morgen nog wel over!!’.
In strijd gehandeld met geldende afspraken
De werknemer heeft hierover gezegd dat deze WhatsApp-berichten betrekking hebben op een andere kwestie, maar hij heeft desgevraagd niet aangegeven waarop deze berichten dan wel zouden zien. De kantonrechter vindt het daarom aannemelijk dat de werknemer zich op 8 april 2024 bewust was van het feit dat hij, door 75% van de commissiegelden vanuit zijn eenmanszaak te factureren, in strijd had gehandeld met de tussen partijen geldende afspraken. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van de werknemer dat hij ten onrechte een officiële waarschuwing heeft gekregen, en dat deze waarschuwing daarom niet mag meewegen bij de vraag of sprake is van een dringende reden.
Schuldbekentenis
In de schuldbekentenis van 29 april 2024 erkent de werknemer dat hij in de periode tot 8 april 2024 meermaals onjuiste bedragen heeft doorgegeven voor facturering, waarbij hij ten onrechte 75% van de commissievergoeding voor zichzelf heeft gehouden.
De werknemer heeft aangevoerd dat hij deze verklaring onder (ongeoorloofde) druk heeft afgelegd, maar hij heeft niet (voldoende) toegelicht waar deze druk (concreet) uit heeft bestaan, anders dan de angst om zijn baan kwijt te raken. Bovendien lijkt deze verklaring gezien de daarin genoemde datum van 12 april 2024 eerder op de officiële waarschuwing, dan op de ondertekening van de schuldbekentenis te zien.
Afbetalen schuld
Het is verder ook niet gebleken dat de werknemer, nadat hij de schuldbekentenis had ondertekend, op enig moment aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet met de inhoud van de schuldbekentenis eens was. Sterker nog, de werknemer is naar eigen zeggen begonnen met het afbetalen van de schuld die uit de schuldbekentenis voortvloeit. De kantonrechter volgt de werknemer dan ook niet in zijn stelling dat er geen waarde aan de schuldbekentenis mag worden gehecht.
Commissiegelden gefactureerd en voor zichzelf gehouden
Het feit dat de werknemer, zonder medeweten en instemming van de werkgever, vanuit zijn eenmanszaak een groot deel van de aan de werkgever toekomende commissiegelden heeft gefactureerd en voor zichzelf heeft gehouden is naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar.
Vervolgens heeft de werknemer in mei 2024, ondanks een officiële waarschuwing en zijn eerdere schuldbekentenis, in strijd met de afspraak dat hij voortaan 25% van de commissiegelden vanuit zijn eenmanszaak mocht factureren, de commissie op (in ieder geval) zes brandopdrachten voor 100% vanuit zijn eenmanszaak gefactureerd. De werknemer heeft zijn verweer dat deze commissies voortvloeien uit doorverwijzingen van vóór zijn indiensttreding op 1 mei 2023 niet concreet onderbouwd.
Daarnaast blijkt niet uit de stukken dat partijen op 8 april 2024 hebben afgesproken dat opdrachten die voortvloeien uit ‘oude’ doorverwijzingen buiten de nieuwe verdelingsafspraak vallen, en heeft de werknemer dit ook niet anderszins onderbouwd. Het strookt, zonder nadere toelichting, ook niet met de stelling van de werknemer dat hij eerder wél commissie voor ‘oude doorverwijzingen’ vanuit de werkgever aan bedrijf 2 factureerde.
Vertrouwen werkgever ernstig geschaad
Vast staat dat de werknemer voor drie van deze projecten eerder wél termijnbedragen ter facturering aan de werkgever heeft doorgegeven. Door bij de werkgever de indruk te wekken dat deze opdrachten waren geëindigd, en vervolgens heimelijk extra termijnen voor 100% vanuit zijn eenmanszaak te factureren, heeft de werknemer het vertrouwen van de werkgever ernstig geschaad. Dit handelen is in het licht van de gegeven omstandigheden voldoende om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
Daarbij is mede in aanmerking genomen de relatief korte duur van het dienstverband van de werknemer. De werknemer heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie over de rechtsgeldigheid van het ontslag zouden kunnen leiden.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De verzoeken van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging wijst de kantonrechter daarom af.
Het verzoek om de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt ook afgewezen. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is het gevolg van handelen of nalaten van de werknemer dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is.
Schuld uit schuldbekentenis
De werknemer heeft zich in de schuldbekentenis verplicht tot het terugbetalen van
€ 39.419,21 exclusief btw aan onterecht gefactureerde commissie. De werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen op enig moment op verzoek van de werkgever om belastingtechnische redenen een wijziging van de inhoud van de schuldbekentenis zijn overeengekomen, waarbij de schuld nader is bepaald op € 25.000 ‘zwart’, en dat de werknemer daarop een bedrag van € 6.000 contant aan de werkgever heeft betaald.
‘Onverschuldigde betaling’
De werknemer heeft aan zijn verzoek tot terugbetaling van dit bedrag ten grondslag gelegd dat sprake is van onverschuldigde betaling, aangezien de schuldbekentenis door hem is getekend onder invloed van (ongeoorloofde) druk.
De werkgever betwist dat hij met de werknemer heeft afgesproken om het terug te betalen bedrag nader te bepalen op € 25.000 zonder btw-afdracht. Volgens de werkgever was de betaling van € 6.000 netto geen (eerste) aflossing op de schuld uit de schuldbekentenis, maar heeft deze betaling betrekking op een persoonlijke lening van de werknemer bij betrokkene 3, de eigenaar van de werkgever, in privé.
Terugbetalingsverzoek niet toewijsbaar
De kantonrechter is van oordeel dat het terugbetalingsverzoek niet toewijsbaar is. Voor zover de betaling van € 6.000 netto al een (eerste) aflossing op de schuld uit de schuldbekentenis was, geldt dat de schuldbekentenis een rechtsgeldige rechtsgrond voor deze betaling was. Het beroep dat de werknemer, zo begrijpt de kantonrechter, doet op de vernietigbaarheid van de schuldbekentenis op grond van een wilsgebrek, wordt verworpen.
De werknemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een inhoudelijk onjuiste verklaring heeft ondertekend doordat de werkgever oneigenlijke druk op hem heeft uitgeoefend. Dit betekent dat de werknemer gebonden is aan de uit de schuldbekentenis voortvloeiende betalingsverplichting en er (dus) geen sprake is van onverschuldigde betaling Het verzoek tot terugbetaling van € 6.000 wordt afgewezen.
Eindafrekening
De verschuldigdheid van de vakantietoeslag en de vakantiedagen, door de werknemer berekend op € 11.869,66, is op zichzelf niet door de werkgever betwist. De werkgever heeft in dit verband een beroep gedaan op verrekening met de schuld uit de schuldbekentenis.
Hoewel partijen het niet eens zijn over de precieze hoogte van de resterende schuld uit de schuldbekentenis (€ 19.000 volgens de werknemer, € 39.419,21 volgens de werkgever), staat vast dat deze schuld hoger is dan het openstaande bedrag aan vakantietoeslag en vakantiedagen tezamen (€ 11.869,66 bruto) dat de werknemer nog van de werkgever tegoed heeft. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het verrekeningsverweer slaagt.
Het verzoek tot uitbetaling van het openstaande verlofsaldo en de vakantietoeslag wijst de kantonrechter af.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 25 september 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:9689