
Er wordt hard gewerkt door alle partijen in de pensioensector om de transitie naar het nieuw stelsel te realiseren. Sinds de rapportage van de regeringscommissaris d.d. 17 juni 2024 zijn er meerdere transitieplannen gereedgekomen en implementatie- en communicatieplannen ingediend bij DNB respectievelijk de AFM.
Transitie in de praktijk
Ook heeft het ministerie belangrijke vorderingen geboekt ten aanzien van verduidelijkte en verbeterde regelgeving, zoals het Besluit Gelijke aanpassingen met spreiden bij een solidaire premieregeling. Enkele ‘koplopers-fondsen’ hebben enige vertraging opgelopen, maar de inspanningen op diverse plaatsen zijn erop gericht om minimaal een paar fondsen per 1 januari 2025 over te laten gaan op de nieuwe regelingen. Zo ontstaat er beter inzicht in hoe de transitie in de praktijk werkt en kunnen andere fondsen hiervan leren.
In andere vorm geldt hetzelfde voor de vele werkgevers die via verzekerde regelingen aan hun onderbrengingsplicht voldoen en samen met hun intermediairs de transitie naar nieuwe contracten met hun verzekeraar doormaken. Het lerend vermogen van de pensioensector is van groot belang voor een tijdige en succesvolle transitie.
Uiterste transitiedatum 1 januari 2028
Nu het wetsvoorstel Verlenging pensioentransitie is aangeboden aan de Tweede Kamer en de toezegging om de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028 te verschuiven daarmee wordt nagekomen, ontstaat een nieuwe situatie met betrekking tot de mijlpalen. Er is geen reden om de eerste mijlpaal te vertragen.
Aangezien de Wet toekomst pensioenen dan anderhalf jaar in werking is, zou er voldoende tijd moeten zijn voor de sociale partners om hun keuzes te maken voor een nieuwe pensioenregeling. Daarbinnen is het mogelijk om het hoorrecht goed in te vullen, zoals bij diverse pensioenfondsen is gebleken. Ook hier kan het lerend vermogen van de sector, in het bijzonder de sociale partners, bijdragen aan tijdigheid en kwaliteit van het proces.
Transitieplannen vóór 1 januari 2025
De regeringscommissaris acht het niet alleen haalbaar, maar onderschrijft ook het belang van het opleveren van de transitieplannen vóór 1 januari 2025. De fondsbesturen hebben immers voldoende tijd nodig om de implementatieplannen voor te bereiden, samen met hun adviseurs en eventuele uitvoeringsorganisaties.
Implementatie- en communicatieplan
Met betrekking tot de tweede mijlpaal kan de situatie gaan ontstaan dat er een lange periode valt tussen het indienen van het implementatieplan bij DNB en het communicatieplan bij de AFM en het feitelijke transitiemoment. Hiermee wordt gedoeld op het moment van invaren, dan wel het moment waarop de oude regeling wordt gesloten en de nieuwe opbouw in een nieuwe regeling gaat plaatsvinden (in geval van niet-invaren). Fondsen die hun transitiemoment voorzien in 2027 of per januari 2028 hebben dan anderhalf tot twee en een half jaar te gaan vanaf de indiening.
Ongewenste effecten bij hanteren één vaste uiterste indieningsdatum
Mede op basis van gesprekken die zijn gevoerd in het veld en met DNB en de AFM, is de regeringscommissaris tot de bevinding gekomen dat het hanteren van één vaste uiterste indieningsdatum voor alle pensioenfondsen ongeacht het moment van de feitelijke transitie tot ongewenste effecten kan leiden.
Vanwege deze ongewenste effecten adviseert de regeringscommissaris de uiterste indieningsdatum voor het implementatie- en communicatieplan te dynamiseren.
Dynamiseren
Dynamiseren houdt in dat de door het pensioenfonds gewenste transitiedatum (T) bepalend wordt voor de uiterste indieningsdatum van het implementatieplan en het communicatieplan. De uiterste indieningsdatum zou dan een nader te bepalen aantal maanden (x) voorafgaand aan de transitiedatum vallen.
In dat aantal maanden (x) moet voldoende tijd beschikbaar zijn voor:
- de beoordeling bij de externe toezichthouders DNB en de AFM;
- het verwerken van de eventuele voorschriften en adviezen die voortkomen uit de beoordelingen;
- het eventueel nogmaals doorrekenen van de uitkomsten van de transitie in definitieve vorm en het bepalen van effecten voor doelgroepen binnen de deelnemerspopulatie;
- het voorzien in IT-verwerking van eventuele laatste aanpassingen;
- het tijdig verzenden van correcte deelnemerscommunicatie. Deze opsomming is niet uitputtend, maar geeft aan dat het aantal maanden (x) naast de beoordelingsfase ook een implementatiefase omvat.
Toch lijkt het mogelijk dat een uiterste indieningsdatum (T-x) de lange periode (tot 30 maanden) tussen de indieningsdatum en de feitelijke transitie aanzienlijk kan bekorten. Een dynamische indieningsdatum (T-x maanden) komt dan ook vooral ten goede aan de fondsen die 2027 of uiterlijk januari 2028 als transitiemoment hebben bepaald.
Voor de fondsen die in 2026 in transitie gaan, zal een dynamische indieningsdatum minder verschil maken, maar zij zijn tegelijkertijd minder kwetsbaar voor risico’s van dekkingsgraadmutaties en heronderhandelingen.
Afhankelijk maken van verwachte transitiedatum
Idealiter leidt het dynamiseren van de indieningsdatum er niet toe dat er meer tijd wordt genomen voor het opstellen van het transitieplan. Gezien het voorgaande adviseert de regeringscommissaris de uiterste indieningsdatum van het implementatieplan en het communicatieplan afhankelijk te maken van de verwachte transitiedatum. Het ministerie van SZW kan in goed overleg met de externe toezichthouders de nadere invulling van het aantal maanden in (T-x) bepalen.
Tussentijds advies regeringscommissaris transitie pensioenen