
De werknemer is in dienst geweest bij de werkgever. Haar arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter ontbonden omdat zij fraude heeft gepleegd en gelden heeft verduisterd van de werkgever. De werkgever wil dat geld nu terug, maar er is discussie over welk bedrag moet worden terugbetaald.
De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld om aan de werkgever met ingang van 1 september 2023 maandelijks een bedrag van € 500 te betalen, totdat een bedrag van € 4.767,69 is voldaan, onder aftrek van wat in de periode tussen 6 juli 2023 en de datum van de uitspraak al is betaald.
Daarnaast moet de werknemer aan de werkgever een bedrag van € 23.004,83 betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023, onder aftrek van wat in de periode tussen 6 juli 2023 en de datum van de uitspraak al is betaald.
Het hof veroordeelt de werknemer om aan de werkgever maandelijks een bedrag van € 500 te betalen, totdat een bedrag van € 10.626,07 is voldaan. Ook moet de werknemer aan de werkgever een bedrag betalen van € 22.085,45 en de wettelijke rente daarover. Hieronder licht het hof toe hoe het tot deze uitkomst is gekomen.
Wat stellen werkgever en werknemer?
De werkgever stelt zich op het standpunt dat hier sprake is van ongeoorloofde betalingen en van fraude door de werknemer, waardoor op de werknemer op grond van artikel 7:661 lid 1 BW een schadevergoedingsplicht rust.
Volgens de werkgever heeft hij een schade geleden van € 50.366,03, waarop de kantonrechter onterecht een bedrag van € 27.361,20 in mindering heeft gebracht vanwege de betwistingen van de werknemer. Die betwistingen zijn in de ogen van de werkgever onvoldoende.
De werknemer is van oordeel dat de werkgever te weinig heeft gesteld zodat de vordering van de werkgever op bepaalde onderdelen terecht door de kantonrechter is afgewezen. Bovendien bestaat discussie over het bedrag dat de werkgever al heeft ingehouden: volgens de werkgever is dat op het fraudebedrag € 4.169,38, volgens de werknemer is dat € 12.751,69, maar dan ingehouden op het bedrag van de afbetalingsregeling.
Voldoende gesteld door de werkgever
Het hof is van oordeel dat de werkgever ter onderbouwing van het fraudebedrag voldoende heeft gesteld. de werkgever heeft bij de kantonrechter aangevoerd dat er facturen aan leveranciers waren betaald en vervolgens dezelfde facturen, met dezelfde factuurnummers maar soms met andere bedragen, nog een keer zijn overgemaakt aan de werknemer. Bij die tweede overboeking aan zichzelf vermeldde zij dan niet haar eigen naam.
Originele en vervalste facturen
De werkgever heeft daarnaast exemplaren overgelegd van originele facturen en van vervalste facturen, waarbij de betaalde bedragen van de vervalste facturen corresponderen met bedragen die naar de werknemer zijn overgeboekt. Een voorbeeld is de originele factuur van Ravenhorst van 25 juli 2022 voor een bedrag van € 5.092,38, terwijl ook een vervalste factuur is aangetroffen van dezelfde datum, voor exact dezelfde werkzaamheden en materiaal, voor een bedrag van € 4.781,32 dat op een rekeningnummer van de werknemer is overgemaakt.
Overzichten overschrijvingen zakelijke rekeningen
Er zijn vervolgens overzichten overgelegd van overschrijvingen van een zakelijke rekening van de werkgever naar drie rekeningnummers van de werknemer, waarbij echter niet steeds de naam van de werknemer bij de tegenrekening is vermeld. Van een specifieke betaling door de werknemer aan zichzelf (€ 1.000 met als omschrijving “Uitbetaling afspraak […] ”) heeft de werkgever gesteld dat die onterecht is omdat er geen afspraak is gemaakt. Al deze overschrijvingen aan de werknemer opgeteld leveren een bedrag op van € 50.366,03.
Omdat de werknemer ook niet per gestelde overschrijving heeft aangevoerd waarom die onvoldoende specifiek zou zijn, maar dit standpunt alleen in het algemeen heeft ingenomen, heeft de werkgever het gestelde schadebedrag voldoende gemotiveerd onderbouwd.
Genoeg betwist door de werknemer?
In hoger beroep staat niet meer ter discussie dat de werknemer in elk geval een bedrag van € 23.004,83 is verschuldigd aan de werkgever. Tegen deze vaststelling door de kantonrechter is immers geen beroep ingesteld. de werkgever meent dat het volledige restant aan haar moet worden toegewezen.
Niet allemaal frauduleuze betalingen
De werknemer heeft van bepaalde betalingen betwist dat die frauduleus waren, tegenover de erkenning van een aantal frauduleuze betalingen. Dat heeft zij gedaan per eigen bankrekeningnummer waarnaar zij gelden van de werkgever heeft overgeboekt.
Opzettelijk of bewust roekeloos toegebracht?
Juridisch relevant is of de schade aan de werkgever opzettelijk of bewust roekeloos is toegebracht. de werknemer heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan fraude, waarbij het hof de betalingen die daarmee gemoeid waren aanmerkt als schade voor de werkgever die door haar opzettelijk of bewust roekeloos is toegebracht.
Omschrijving bij bankbetalingen
Bij de betalingen heeft de werknemer ter betwisting gewezen op de omschrijving die zij bij de bankbetalingen heeft vermeld. Dat leidt er meteen al toe dat twee betalingen niet zijn betwist, omdat de werknemer daarbij geen enkele omschrijving heeft opgenomen en zij die betalingen ook niet op een andere manier heeft toegelicht. Het gaat dan om een betaling van € 750 op 10 december 2021 en van € 1.000 op 23 december 2021.
Voorgeschoten bedrijfskosten
Uit de vermeldingen die de werknemer wel opnam bij bankoverschrijvingen blijkt volgens haar dat het steeds ging om bedrijfskosten die zij had voorgeschoten. Zo ging het om terugbetalingen van brandstof, tol, paspoort en VOG, voorgeschoten cash betalingen vanwege enveloppen met contant geld voor chauffeurs, kosten voor bloemen en voorgeschoten kosten voor de bedrijfswoning.
Frauduleuze karakter niet vast komen staan
Gelet op deze gemotiveerde betwisting mocht van de werkgever worden verwacht in te gaan op elke vermelding die de werknemer op de bankoverschrijvingen had opgenomen. Nu dat niet is gebeurd, is het frauduleuze karakter van de betalingen met een omschrijving niet vast komen te staan, zodat niet kan worden gesproken van opzettelijk of bewust roekeloos toegebrachte schade.
Geen afspraak aan ten grondslag
Dat is anders voor de betaling van € 1.000 op 16 december 2021 met als omschrijving “Afgesproken met […] ”. Van deze betaling heeft de werkgever uitdrukkelijk gesteld dat er geen afspraak aan ten grondslag lag. Van de werknemer had dan ter betwisting mogen worden verwacht meer informatie te verstrekken over de gestelde afspraak, maar dat heeft ze niet gedaan. Dit bedrag is dus onvoldoende betwist.
De conclusie is dus dat van de gestelde bedragen in totaal € 2.750 onvoldoende is betwist.
Brandstof en tol Spanje
Bij de betalingen heeft de werknemer ter betwisting gewezen op de opgenomen omschrijvingen, zoals brandstof en tol Spanje. Volgens haar waren er periodes waarbij de tank- en servicecards hun limiet hadden bereikt omdat de werkgever de facturen niet kon betalen. Dit had als gevolg dat de werkgever voor meerdere chauffeurs de tankbeurten moest voorschieten. Ook kwam het voor dat de tankpas onderweg weigerde zodat de chauffeur zelf de kosten moest voorschieten.
Geen sprake van opzettelijk of bewust roekeloos toegebrachte schade
Gelet op deze gemotiveerde betwisting mocht van de werkgever ook hier worden verwacht in te gaan op elke vermelding die de werknemer had opgenomen. Nu dat niet is gebeurd, is ook hier het frauduleuze karakter van de betalingen met een omschrijving niet vast komen te staan, zodat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van opzettelijk of bewust roekeloos toegebrachte schade.
Voorschieten van kosten door chauffeur
Bij de betalingen heeft de werknemer ook ter betwisting gewezen op de opgenomen omschrijvingen bij de bankoverboekingen. Voor een deel betreffen die het voorschieten van kosten door een chauffeur vanwege de weigerende tank- en servicecards, waarop de werkgever (ook hier) niet meer is ingegaan.
Praktijkgedeelte vrachtwagenrijbewijs
Voor de twee betalingen die zijn gedaan aan Job Trans voor het praktijkgedeelte voor het vrachtwagenrijbewijs is ter zitting bij het hof gebleken dat de werkgever heeft ingestemd met het vergoeden van de kosten hiervoor, als de werknemer het rijbewijs zou halen. Dat zij een vrachtwagenrijbewijs zou hebben zou in sommige gevallen ook voor het bedrijf goed uitkomen.
De werknemer heeft uiteindelijk echter niet de behoefte gehad om het rijbewijs te halen, zodat zij niet naar het praktijkgedeelte is gegaan. Volgens de werkgever heeft de werknemer niet gemeld dat zij het praktijkgedeelte niet zou volgen, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van frauduleus handelen, en dat de schade daaruit opzettelijk of bewust roekeloos door de werknemer is toegebracht.
Geen omschrijving
Tenslotte heeft de werknemer bij een betaling van € 500 op 13 augustus 2021 geen omschrijving gegeven. Ter toelichting stelt zij in het algemeen dat betalingen van € 500 of € 1.000 alleen voor de kas geweest kunnen zijn, maar dat acht het hof niet genoeg als betwisting van deze specifieke betaling. Dit temeer omdat de werknemer bij herhaling in 2021 uitdrukkelijk wel een vermelding met “kas” opnam en zij niet heeft toegelicht waarom dat hier niet is vermeld.
De conclusie is daarom dat van de gestelde bedragen € 500 onvoldoende is betwist.
Welk bedrag is al ingehouden?
De werkgever heeft ook bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat al een bedrag van € 5.522,09 in mindering is gebracht op het fraudebedrag. Volgens de werkgever moet dat € 4.169,38 zijn.
De werknemer betwist dit omdat uit loonspecificatie nr. 10 van 2023 duidelijk blijkt dat een bedrag van € 5.522,09 is ingehouden. Sowieso is de werkgever onduidelijk over welke bedragen er zijn ingehouden en waarvoor. de werknemer berekent zelf op grond van de loonstroken dat in 2022 en 2023 in totaliteit een bedrag van € 12.751,69 is ingehouden, dat helemaal in mindering komt op het bedrag van de afbetalingsregeling.
Inhouding op salaris onder noemer ‘voorschot’
Het is juist dat uit de loonstroken van 2022 en 2023 blijkt dat een totaalbedrag van € 12.751,69 is ingehouden op het salaris van de werknemer, steeds onder de noemer ‘voorschot’. Ter toelichting heeft de werkgever in het beroepschrift over een voorschot van € 1.000 in periode 2 van 2022 gesteld dat dit zag op een tantième en over een voorschot van € 1.192 in periode 5 van 2022 dat dit vakantiegeld betrof. De werknemer heeft dit niet betwist.
Niet al ingehouden vanwege afbetalingsregeling of fraudebedrag
Omdat de ongeoorloofde betalingen pas in oktober/november 2022 werden ontdekt en de fraude pas in januari 2023, kunnen deze twee bedragen bovendien niet al in februari respectievelijk juni 2022 zijn ingehouden vanwege de afbetalingsregeling of het fraudebedrag. Daarnaast heeft de werkgever over een inhouding van € 1.582,31 in periode 5 van 2023 gesteld dat € 500 daarvan betrekking had op de afbetalingsregeling en de rest (€ 1.082,31) zag op vakantiegeld.
De werknemer heeft niet betwist dat zij ook in periode 5 van 2023 gehouden was € 500 af te betalen. Dat het restant zag op vakantiegeld heeft zij evenmin betwist. Ook dit bedrag van € 1.082,31 blijft daarom buiten beschouwing als het gaat om de vraag wat al op het fraudebedrag in mindering is gebracht. Bovendien heeft zij niet toegelicht dat dit bedrag, buiten de afgesproken afbetaling van € 500 per maand, in mindering zou strekken op het af te betalen bedrag aan ongeoorloofde betalingen.
Inhouding op fraudebedrag
Tot slot stelt de werkgever dat in periode 8 op het loon een bedrag van € 766,16 is ingehouden waarvan € 500 als afbetalingsbedrag en de rest (€ 266,16) als inhouding op het fraudebedrag. Daarnaast is in augustus 2023 de gehele eindafrekening van vakantiegeld, vakantiedagen en PKB (€ 3.903,22) ingehouden, volgens de werkgever ter verrekening met het fraudebedrag.
De werknemer heeft de inhouding van die bedragen in haar verweerschrift in hoger beroep niet langer betwist. De werknemer heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom deze bedragen als afbetalingsbedragen zouden hebben te gelden, in afwijking van de afgesproken maandelijkse afbetaling van € 500.
Restant van € 3.977,38 al ingehouden op fraudebedrag
De conclusie is daarom dat van de € 12.751,69 die in 2022 en 2023 op het loon van de werknemer werd ingehouden, een bedrag van € 5.500 betrekking heeft op de afbetalingsregeling en een bedrag van € 3.274,31 betrekking heeft op iets anders dan het fraudebedrag (€ 1.000 + € 1.192 + € 1.082,31). Deze bedragen komen niet in mindering op het fraudebedrag. Dat betekent dat het restant van € 3.977,38 (namelijk € 12.751,69 -/- € 5.500 -/- € 3.274,31) wel al is ingehouden op het fraudebedrag.
Aangezien het bezwaar van de werkgever tegen de berekening van de kantonrechter is beperkt tot een al ingehouden bedrag van € 4.169,38 zal het hof dat overnemen.
Nog een bedrag vergoeden van € 22.085,45
Voor het fraudebedrag dat de werknemer aan de werkgever moet betalen betekent een en ander het volgende. Het verzochte schadebedrag is € 50.366,06. Een bedrag van € 23.004,83 staat vast. Van het resterende bedrag heeft de werknemer een totaalbedrag € 3.250 niet voldoende betwist, maar de rest wel. Op het fraudebedrag van € 26.254,83 (te weten € 23.004,83 + € 3.250) is al ingehouden een bedrag van € 4.169,38, zodat de werknemer aan de werkgever nog een bedrag moet vergoeden van € 22.085,45. Ook de wettelijke rente daarover kan worden toegewezen, vanaf 23 maart 2023 tot aan de dag dat alles is betaald.
Conclusie: het hoger beroep van de werkgever slaagt gedeeltelijk.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 21 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3440