Minister Van Gennip van SZW stuurt de Tweede Kamer het eindrapport van een verdiepend onderzoek naar de redenen voor niet-naleving van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
31 procent van de or-plichtige ondernemingen heeft geen ondernemingsraad (or). Dit is onvoldoende en de naleving moet omhoog. Medezeggenschap biedt namelijk meerwaarde voor organisaties en werknemers en voor de samenleving als geheel. aldus de minister.
Naleving WOR onvoldoende
In december 2023 heeft de minister het nalevingsonderzoek naar de WOR met de Tweede Kamer gedeeld. Ondernemers met 50 of meer werknemers moeten op grond van de WOR een or instellen. Het nalevingsonderzoek wijst uit dat 69 procent van de or-plichtige ondernemers aan deze wettelijke plicht voldoet. De naleving van de WOR acht Van Gennip hiermee onvoldoende. Het is volgens de minister niet acceptabel dat werkgevers zich niet aan de wet houden en dat werknemers geen gebruik maken van hun grondwettelijke recht op medezeggenschap. Hiernaast schiet een werkgever zonder or tekort bij de uitvoering van andere wet- en regelgeving, zoals de Arbowet. Ook veel recente Europese richtlijnen leggen medezeggenschapsverplichtingen op.
Redenen van niet-naleving
Het voorliggende vervolgonderzoek gaat nader in op redenen van niet-naleving vanuit het perspectief van werkgevers door middel van een kwalitatief onderzoek op basis van interviews.
Uit dit onderzoek blijkt dat werkgevers sterk verschillen in hun behoeften en wensen rondom medezeggenschap en in het beeld wat zij hebben van de or. Niet alle werkgevers hebben behoefte aan meer inspraak vanuit de werknemers. Een deel van de werkgevers vindt medezeggenschap belangrijk, maar ziet de or niet als het juiste instrument. De wetten en regels die met een or gepaard gaan, worden hierbij soms als zwaar en niet passend ervaren.
Verantwoordelijkheid ligt bij werkgever
De verantwoordelijkheid voor het instellen van een or ligt bij de werkgever. Het is dan ook aan de werkgever om zich in te spannen om tot oprichting van een or te komen. Ondernemers wijzen er in het nalevingsonderzoek WOR op dat de werknemers niet altijd op een or zitten te wachten. In dat geval zal de werkgever, op wie de plicht rust om een or in te stellen, de werknemers moeten motiveren.
Uit het vervolgonderzoek blijkt dat het motiveren van werknemers op verschillende manieren wordt aangepakt en dat werkgevers op drie vlakken tekortschieten:
- Communicatie: een deel van de werkgevers levert niet of nauwelijks inspanningen om de mogelijkheden om een or op te richten onder de aandacht te brengen.
- Behoefte peilen: uit de gesprekken blijkt dat sommige werkgevers niet of beperkt onderzoeken of werknemers daadwerkelijk geen behoefte hebben aan een or. In plaats daarvan zien zij een gebrek aan initiatief als voldoende bewijs dat animo voor een or ontbreekt.
- Motiveren: werkgevers verschillen in de manieren waarop zij werknemers motiveren – of juist demotiveren – om initiatief te tonen voor de instelling van een or. Sommige werkgevers werken het oprichten van een or zelfs actief tegen door de werknemers ervan te overtuigen dat het niet in hun voordeel zal werken.
Conclusie: het instellen van een or kost inspanningen van de werkgever en dat deze hierbij soms tekortschiet of zelfs het instellen van een or tegenwerkt. Verder blijkt uit het onderzoek dat het beschikbare informatiemateriaal, gericht op werknemers, niet altijd is toegesneden op de doelgroep.
Beleidsmaatregelen
De bevindingen uit dit vervolgonderzoek neemt de minister mee in de beleidsmaatregelen om de naleving van de WOR te bevorderen. Ook kan met deze aanvullende kennis gerichter het gesprek met werkgevers worden aangegaan nu blijkt dat zij soms te weinig inspanningen leveren in het motiveren van hun werknemers.
Flexwerk(ers) en or
Worden de belangen van flexkrachten voldoende meegenomen bij medezeggenschap?
Het nalevingsonderzoek heeft drie inzichten opgeleverd:
- Or’s van ondernemingen met een flexibele schil zijn weinig betrokken bij de beleidsvoering met betrekking tot flexwerkers. De bestaande rechten van de or om flexbeleid bespreekbaar te maken, lijken hiermee niet voldoende benut.
- Flexwerkers zijn niet goed vertegenwoordigd in de or.
- Er is een negatief verband tussen de omvang van de flexibele schil en de naleving van de WOR: hoe groter de flexibele schil van een onderneming, hoe kleiner de kans dat er een or is ingesteld.
Gemiste kans
Kortom: de betrokkenheid van flexwerkers bij de or en van de or bij flexwerk is onvoldoende. Dit vindt Van Gennip een gemiste kans. Voor alle soorten flexwerkers geldt immers dat de or thema’s bespreekt die ook flexibele arbeidskrachten aangaan, of het nu uitzendkrachten, zzp’ers of andere flexwerkers zijn. Denk hierbij aan het veiligheids- en gezondheidsbeleid van de onderneming, het voorkomen van ongewenst gedrag en training voor het omgaan met nieuwe technieken zoals AI.
De achterblijvende betrokkenheid van flexwerkers bij de or en van de or bij flexwerk is wel gedeeltelijk te verklaren vanuit de aard van flexwerk.
Actief kiesrecht voor uitzendkrachten
Dat de betrokkenheid van flexwerkers bij de or een lastig probleem is, is geen reden om er niets aan te doen. Naar aanleiding van het vorige nalevingsonderzoek adviseerde de SER om de kiestermijnen te verkorten en uitzendkrachten sneller onder de werking van de WOR te brengen. Dit gebeurde op 1 januari 2022. In het meest recente nalevingsonderzoek was er nog geen effect zichtbaar van deze nieuwe regelgeving, maar daarvoor was deze ook te kort van tevoren ingegaan. Het onderzoek richtte zich op de stand van medio 2023. In het volgende nalevingsonderzoek wordt hier wederom aandacht aan besteed.
Het uitbreiden van het actieve kiesrecht voor uitzendkrachten heeft vermoedelijk wel effect op de aandacht die de or heeft voor flexbeleid. Uitzendkrachten maken nu immers sneller deel uit van de achterban van de or.
Om flexwerkers beter bij de or en de or beter bij flexwerk te betrekken, kunnen or’s en ondernemers ideeën opdoen op de webpagina van de SER.
Aandacht voor flexwerkers in or
In het volgende nalevingsonderzoek vraagt de minister expliciet aandacht voor flexwerkers in de or, om op die manier de betrokkenheid van flexwerkers bij de medezeggenschap en van de medezeggenschap bij flexwerkers te monitoren. Dan moet ook een effect te zien zijn van de aanpassingen van het actief en passief kiesrecht. Het volgende nalevingsonderzoek zal ook nader ingaan op de vraag in hoeverre de or oog heeft voor de belangen van flexwerkers.
De minister vindt het daarom belangrijk dat in de onderneming werkzame personen gebruik maken van hun grondwettelijk recht op medezeggenschap en dat de werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen en een or instellen. Zij ontwikkelt daarom beleidsmaatregelen om de naleving van de WOR te bevorderen. Deze maatregelen worden gericht op het stimuleren van werkgevers en werknemers, maar ook op het verhogen van de druk op werkgevers die niet aan de wet voldoen.
Kamerbrief over medezeggenschap: Toezegging OR en flexwerk en Verdiepend onderzoek naleving WOR