De werknemer en de werkgever hebben overeenstemming bereikt over de voorwaarden van beëindiging van het dienstverband. De afspraken hebben partijen vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst van 1 november 2022. Vanaf dat moment is de werknemer vrijgesteld van werk, met behoud van salaris tot einde dienstverband.
Het dienstverband van de werknemer is in overeenstemming met de beëindigingsovereenkomst per 1 mei 2023 geëindigd. In artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst is bepaald dat de werkgever uiterlijk binnen één maand na de einddatum van het dienstverband de eindafrekening zou betalen.
De eindafrekening had uiterlijk op 1 juni 2023 uitbetaald moeten zijn aan de werknemer, maar dit is niet gebeurd.
Vordering werknemer
De werknemer vordert daarom in deze procedure de volgende bedragen:
- het vakantiegeld, hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 2.575,87;
- het opgebouwde, maar nog niet genoten vakantietegoed van 192,80 uur, hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 5.372,18 (192,80 x uurtarief van € 25,80 + 8% vakantiegeld);
- de eindejaarsbonus over 2023 (naar rato vier maanden), hetgeen neerkomt op een brutobedrag van € 269,05 (4 / 12 x € 807,15).
De werknemer maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en daarnaast ook op buitengerechtelijke incassokosten.
Verweer werkgever
De werkgever voert verweer en stelt in dat kader het volgende. de werkgever heeft een vordering op de werknemer die verrekend kan worden. De werknemer heeft in de periode van 1 juli 2022 tot de overdrachtsdatum van de aandelen (omstreeks 16 november 2022) niet gewerkt, maar wel salaris ontvangen.
Min-uren
De niet-gewerkte dagen (416 uren) hadden als vakantiedagen geadministreerd moeten worden. Dit is niet gebeurd, zodat de werkgever daar alsnog van uitgaat. Dit resulteert in min-uren ofwel te veel opgenomen verlofuren aan de zijde van de werknemer . Er is sprake van diefstal en de werkgever is hierdoor benadeeld voor een bedrag van € 10.732,80 (416 x uurtarief van € 25,80). Daarop brengt de werkgever 136,8 opgebouwde verlofuren (gelijk aan € 3.529,44) in mindering, zodat een vordering resteert van € 7.203,36 (€ 10.732,80 – € 3.529,44).
Diefstal
Daarnaast heeft de werknemer in de periode van 1 juli 2022 tot en met 3 januari 2023 ten onrechte gebruikgemaakt van de bankpas, een tankpas en parkeerapp (een app waarmee parkeerkosten via mobiele telefoon betaald kunnen worden) ten bedrage van
€ 2.414,14. Hiertoe was de werknemer niet (meer) gerechtigd, zodat ook in dit geval sprake is van diefstal. Het betreffen immers privé-uitgaven door de werknemer ten laste van de werkgever .
Geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden
Over de gevorderde vergoeding van € 1.500 netto aan buitengerechtelijke incassokosten voert de werkgever tot slot aan dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat er, naast het versturen van de sommatiebrief, buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die een vergoeding van dat bedrag rechtvaardigen. Deze vordering moet volgens haar dan ook worden afgewezen.
Vordering tot terugbetaling
De werkgever heeft ook een eis in reconventie ingediend. De werkgever vordert na verrekening betaling van het restant van de bedragen van € 7.203,36 aan min-uren en € 2.414,14 aan onverschuldigd betaalde bedragen.
Verweer werknemer
De werknemer brengt hier het volgende tegenin. De vorderingen tot terugbetaling van de door de werkgever gevorderde privé-uitgaven moeten worden afgewezen, op een bedrag van € 52,91 aan parkeerkosten na. Deze parkeerkosten zijn gemaakt na de einddatum van het dienstverband en de moeten daarom voor rekening van de werknemer komen.
Voor wat betreft de overige gevorderde privé-uitgaven geldt dat die kosten (grotendeels) vallen onder de in de beëindigingsovereenkomst verleende finale kwijting en daarop kan de werkgever dan ook niet meer terugkomen. De bedragen die worden teruggevorderd, waren al uitgegeven en aan de werkgever bekend op het moment dat over en weer finale kwijting is verleend. Dat er omstreeks 16 november 2022 een personele wisseling heeft plaatsgevonden binnen het bestuur van de werkgever, maakt dat niet anders. Bovendien betreffen het zakelijke kosten die hetzij op grond van staande arbeidsvoorwaarden, hetzij uit de aard van de kosten voor rekening van de werkgever komen.
Voor wat betreft de terugbetaling van de min-uren ofwel de te veel opgenomen verlofuren stelt de werknemer het volgende. Het juiste saldo aan opgebouwde, maar niet opgenomen verlofuren is gelijk aan 192,80 uren. Er zijn geen min-uren opgebouwd, en voor zover dat wel het geval zou zijn, komen die voor rekening en risico van de werkgever . Deze min-uren vormen in elk geval geen reden om de eindafrekening niet te betalen en/of om die min-uren eenzijdig als verlofuren te kwalificeren.
Tot slot wil de werknemer dat de werkgever haar proceskosten betaalt, zowel in conventie als in reconventie.
Eindafrekening betalen
De vraag die centraal staat, is of de werkgever de eindafrekening aan de werknemer moet betalen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Het verrekeningsverweer van de werkgever slaagt niet. Dat leidt er ook toe dat de gevorderde bedragen in reconventie worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Vakantiegeld en eindejaarsbonus
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever conform artikel 5.1 sub a en c van de beëindigingsovereenkomst het vakantiegeld en de eindejaarsbonus (naar rato) aan de werknemer moet betalen. Dit komt in totaal neer op een brutobedrag van € 2.844,92 (€ 2.575,87 + € 269,05). Dat de werkgever dit aan de werknemer moet betalen, staat overigens ook niet ter discussie tussen partijen.
Vergoeding verlofuren
De kantonrechter is verder van oordeel dat de werkgever ook het opgebouwde, maar nog niet genoten vakantietegoed van 192,80 uren aan de werknemer moet betalen. Dit komt neer op een brutobedrag van € 5.372,18 (192,80 x uurtarief van € 25,80 + 8% vakantiegeld). Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Partijen zijn het erover eens dat de werknemer vanaf 1 november 2022 geen verlofuren meer heeft opgebouwd, zoals is vastgelegd in artikel 5.1 sub b van de beëindigingsovereenkomst. Het verlofsaldo betrof volgens de loonstrook op 1 november 2022 264,80 uren. In juli 2022 is de werknemer drie weken met vakantie geweest.
Vakantie administratief niet goed verwerkt
Gebleken is dat de genoten vakantie administratief niet goed verwerkt is, waardoor het verloftegoed niet van het totaalaantal verlofuren van 264,80 uur is afgeboekt. Niet ter discussie staat dat dit wel had gemoeten. Het vakantietegoed dat dan nog resteert is 192,80 (264,80 – (24 x 3) 72). De werknemer werkte immers 24 uur per week en niet 40 uur per week, zodat een te verrekenen tegoed van 128 uren (40 x 3) onjuist berekend is door de werkgever.
De werknemer heeft voldoende gemotiveerd betwist dat 19 oktober 2022 door haar als parttime dag is opgenomen. Deze dag heeft daarom niet als vakantiedag te gelden. Het had op de weg van de werkgever gelegen om de juistheid van haar stelling nader te onderbouwen en dat is niet gebeurd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat 19 oktober 2022 niet als verlofdag geldt, zodat deze niet in mindering wordt gebracht op het resterende verloftegoed.
Niet-gewerkte uren
De werknemer heeft van 1 juli 2022 tot 1 november 2022 niet gewerkt. In die periode heeft zij wel salaris ontvangen. De werkgever stelt zich op het standpunt dat de niet-gewerkte dagen als vakantiedagen geadministreerd hadden moeten worden en nu dit niet gebeurd is, zij aanspraak maakt op vergoeding van 416 uren (x uurtarief van € 25,80 = € 10.732,80).
De kantonrechter volgt de werkgever daarin niet en wijst de vordering van de werkgever tot vergoeding van de verlofuren af. Dat de werknemer in de periode van 1 juli 2022 tot 1 november 2022 niet heeft gewerkt, was immers al bekend toen de beëindigingsovereenkomst werd gesloten. Als de werkgever geen salaris had willen uitbetalen over die periode, had het op zijn weg gelegen om dat voor de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst aan de orde te stellen.
Privé-uitgaven
De werkgever stelt dat zonder toestemming of rechtvaardigingsgrond ten laste van de werkgever een totaalbedrag van € 2.414,14 aan privé-uitgaven zijn gedaan door de werknemer. In dat kader wordt de werknemer door de werkgever het volgende verweten:
- in de periode van 1 juli 2022 tot en met 8 december 2022 heeft de werknemer betalingen gedaan met de bankpas van de werkgever voor een bedrag van in totaal € 1.863,13;
- in januari 2023 heeft de werknemer getankt met een tankpas van de werkgever voor een bedrag van in totaal € 319,77;
- in de periode 1 juli 2022 tot 1 juni 2023 heeft de werknemer gebruikgemaakt van een parkeerapp ( [parkeerapp] ) en daarmee ten laste van de werkgever parkeerkosten gemaakt voor een bedrag van in totaal € 231,24.
Niet ter discussie staat dat de werknemer een bedrag van € 52,91 aan gemaakte parkeerkosten aan de werkgever moet terugbetalen, omdat zij die kosten heeft gemaakt na de einddatum van het dienstverband. Voor het overige is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer de genoemde bedragen niet hoeft terug te betalen. De overige door de werkgever gevorderde vergoedingen voor privé-uitgaven worden dan ook afgewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Finale kwijting
Voor de kosten die door de werknemer zijn gemaakt voor 1 november 2022, geldt dat deze kosten vallen onder de in de beëindigingsovereenkomst over en weer verleende finale kwijting. De bedragen waren de werkgever bekend of behoorden haar bekend te zijn, omdat deze bedragen konden worden opgemaakt uit haar administratie.
Verrekenposten
De eigenaar van de werkgever is een ervaren ondernemer en had kunnen weten dat er mogelijk verrekenposten waren. Het is niet buiten de orde dat er (tijdig) wordt nagegaan of, en zo ja, welke kosten(posten) verband houden met de werknemer als één van haar werknemers. Zeker niet als partijen voornemens zijn een beëindigingsovereenkomst met elkaar te sluiten waarin een finaal kwijtingsbeding is opgenomen. de werkgever had deze kosten(posten) aan de orde kunnen stellen, voordat partijen elkaar daadwerkelijk finale kwijting verleenden door ondertekening van de beëindigingsovereenkomst.
Kosten na 1 november 2022
Voor de kosten die door de werknemer zijn gemaakt na 1 november 2022, geldt het volgende. De kantonrechter gaat ervan uit dat de kosten die zijn gemaakt met de bankpas van de werkgever zakelijke uitgaven betreffen die de werknemer deed in de uitoefening van haar functie als office-manager. Zij is bijna 20 jaar werkzaam geweest voor het (familie)bedrijf. Dat maakt dat het niet ongebruikelijk is dat de werknemer uitgaven deed met de bankpas van de werkgever, bijvoorbeeld voor het verzorgen van de lunch van collega’s of het houden van zakelijke etentjes met (klanten)relaties van de werkgever.
Het is daardoor niet aannemelijk dat de werknemer geld van haar werkgever heeft willen stelen, zoals de werkgever stelt. Verondersteld wordt dat zij die kosten maakte in opdracht en met instemming van de werkgever. Niet is immers gebleken dat de werknemer instructies heeft ontvangen waaruit zou volgen dat zij bepaalde uitgaven behorend bij haar werkzaamheden niet meer mocht doen.
Als de (nieuwe) leidinggevende van de werknemer dat na de overname anders had willen zien, had die leidinggevende dat tijdig aan de orde moeten stellen en de werknemer daarover (werk)instructies moeten geven.
Kosten met tankpas en parkeerapp
Voor wat betreft de kosten die (na 1 november 2022) door de werknemer zijn gemaakt met de tankpas en parkeerapp, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit uitgaven betreffen die binnen de jarenlange arbeidsrelatie als arbeidsvoorwaarden gebruikelijk waren. Het sluiten van de voorwaardelijke koopovereenkomst ter zake van de aandelen in de werkgever in juli 2022 en de overdracht van de aandelen omstreeks 16 november 2022, maakt dat niet anders omdat niet is gebleken dat de arbeidsvoorwaarden van de werknemer daardoor zijn gewijzigd.
Eind februari 2023 dan wel begin maart 2023 heeft de werkgever de werknemer bovendien nog een nieuwe tankpas ter beschikking gesteld. De tankpas stond geregistreerd op het kenteken van het voertuig van de werknemer. Dit heeft plaatsgevonden na de eigendomsoverdracht van de aandelen in de werkgever. De werkgever wordt daarom bekend verondersteld met het feit dat deze kosten door haar zijn vergoed als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer . Voor de gedane uitgaven bestond dan ook een rechtsgrond. Van diefstal is daarom ook in dit geval geen sprake.
Wettelijke verhoging en rente
Over de verschuldigde eindafrekening wordt de gevorderde wettelijke verhoging van 50% toegewezen.
De door de werknemer gevorderde wettelijke rente wijst de kantonrechter ook toe. Over de eindafrekening alsook over de wettelijke verhoging is de werkgever wettelijke rente verschuldigd vanaf 1 juni 2023.
De werknemer heeft ook recht op betaling van buitengerechtelijke incassokosten en betaling van de proceskosten.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 29 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2023:7705 (gepubliceerd 7 mei 2024)