Het kabinet begrijpt de zorgen en de inhoudelijke bezwaren op vijf punten die tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Eerste Kamer aan de orde zijn gesteld. Het gaat om zorgen op het punt van de 30%-regeling, op het punt van de afschaffing van de vrijstelling van dividendbelasting bij inkoop van ter beurze genoteerde aandelen, de verhoging van het tarief in box 2 van 31% naar 33%, de verhoging van het tarief in box 3 van 34% naar 36% en de verhoging van de bankenbelasting.
De staatssecretaris heeft daarom tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 toegezegd dat het demissionaire kabinet zich maximaal zal inspannen om de Kamer bij de voorjaarsbesluitvorming alternatieve maatregelen te presenteren.
Versobering 30%-regeling in loonheffingen
Onder de 30%-regeling kunnen werkgevers aan vanuit het buitenland komende werknemers gedurende maximaal 5 jaar (60 maanden) maximaal 30% van het loon onbelast vergoeden om tegemoet te komen aan de extra kosten die deze werknemers maken. De regeling is bij amendement als volgt versoberd per 1 januari 2024:
- gedurende ten hoogste de eerste 20 maanden bedraagt de gericht vrijgestelde vergoeding maximaal 30% van het belastbare loon;
- gedurende ten hoogste de daaropvolgende 20 maanden bedraagt de gericht vrijgestelde vergoeding maximaal 20% van het belastbare loon; en
- gedurende ten hoogste de resterende 20 maanden bedraagt de gericht vrijgestelde vergoeding maximaal 10% van het belastbare loon.
Na het aannemen van het amendement is door diverse werkgevers, ook in recente gesprekken die het kabinet heeft gevoerd, gewezen op de negatieve effecten die dit amendement in hun ogen zal hebben op de slagkracht van Nederlandse organisaties bij het aantrekken van buitenlands talent en het Nederlandse vestigingsklimaat. De regeling wordt gebruikt in veel sectoren, waaronder het onderwijs, de zorg, de topsport, en de tech- en startupsector.
Evaluatie 30%-regeling
Uit de vorige evaluatie van de 30%-regeling uit 2017 bleek dat de regeling doelmatig en doeltreffend was. De aanbevelingen uit de evaluatie zijn opgevolgd om de regeling nog beter in te richten.
De looptijd van de 30%-regeling is per 2019 verkort van 8 naar 5 jaar. De toepassing is per 1 januari 2024 beperkt tot de zogenoemde WNT-norm. De maatregelen zullen naar verwachting invloed hebben (gehad) op het aantal en categorie expats die van de 30%-regeling gebruikmaken.
De aard en omvang van deze invloed wordt in de eerstkomende evaluatie onderzocht, voor zover die effecten dan al te zien zijn. Het amendement liep daarmee vooruit op de al geplande evaluatie van de 30%-regeling.
Het kabinet heeft n.a.v. de motie-Geerdink/Moonen de evaluatie van de 30%-regeling vervroegd, om op basis van deze evaluatie met een alternatief voorstel in het Belastingplan 2025 te kunnen komen dat minder schadelijk uitpakt voor de economie.
Uitvoeringsaspecten
Wijzigingen in de 30%-regeling vergen aanpassingen in de systemen waarbij de Belastingdienst mede afhankelijk is van softwareleveranciers (derden). Tussen de Belastingdienst en softwareleveranciers bestaat de afspraak dat in principe eind maart bekend is welke wijzigingen in de loonheffingen per 1 januari 2025 moeten worden doorgevoerd. Er vindt nauw overleg plaats met softwareleveranciers om mogelijk te maken dat nodige aanpassingen waarover later in 2024 wordt besloten, toch tijdig kunnen worden doorgevoerd.
Tussenrapportage op 1 juni
De tussenrapportage met voorlopige conclusies verwacht Van Rij op 1 juni aan de Tweede Kamer aan te bieden en bereikt de Kamers naar huidige planning tijdig vóór het debat over de Voorjaarsnota. De tussenrapportage bevat alle voornaamste conclusies over de regeling extraterritoriale kosten en de 30%-regeling, en een overzicht van beleidsopties die al in het pakket Belastingplan 2025 binnen de regelingen gevonden kunnen worden.
De tussenrapportage bevat daarmee de alternatieve maatregelen als de Eerste Kamer deze wil vinden binnen de geëvalueerde regeling.
Eindrapportage in juli
De eindrapportage, die in juli wordt verwacht, biedt aanvullende verdiepende analyses ter verrijking van de resultaten in de tussenrapportage. Het uitgangspunt is dat deze verdiepende analyse niets verandert aan de conclusies in de tussenrapportage, maar dat het de bevindingen sterkt. Ook worden er in de eindrapportage beleidsopties uitgewerkt voor de langere termijn.
Alternatieve maatregelen
De versobering van de 30%-regeling was bedoeld ter dekking van een verlaging van de rente op studieleningen voor studenten van de ‘pechgeneratie’. De andere maatregelen waren bedoeld ter dekking van de verhoging van het wettelijk minimumloon en de verhoging van de kinderopvangtoeslag.
Hierna volgt een overzicht van mogelijke alternatieve maatregelen. Daarbij heeft het kabinet zo veel mogelijk gezocht naar maatregelen binnen hetzelfde domein als de amendementen.
1 Afschaffen inkoopfaciliteit
Er zijn geen goede alternatieven, anders dan het behoud van de inkoopfaciliteit, om de nadelige gevolgen van de afschaffing van de inkoopfaciliteit (volledig) te voorkomen.
Het gaat om een bedrag van € 814 miljoen dat vanaf 2025 structureel moet worden gedekt. Hieronder zijn een aantal opties opgenomen.
Btw-regelingen
In optie 1 wordt dekking gezocht in het domein van negatief geëvalueerde fiscale regelingen.
In dit kader verwijst de staatssecretaris naar de recente evaluatie van het verlaagde btw-tarief. Verschillende btw-regelingen zijn negatief geëvalueerd op onder andere de doelmatigheid en doeltreffendheid en de uitvoerbaarheid van de regelingen en kennen een groot budgettair beslag. Hoewel buiten het domein gedekt, biedt afschaffing voldoende middelen voor dekking en draagt dit bij aan een eenvoudiger belastingstelsel en een doelmatige besteding van publieke middelen.
Hogere Aof-premie
Het verhogen van de Aof-premie is ook als mogelijke dekkingsbron opgenomen, maar heeft het nadeel dat het de lasten op arbeid verhoogt en werken minder doet lonen. De verwachting is wel dat de hogere werkgeverslasten als gevolg van deze verhoging pas op de langere termijn, via contractloonstijging, zullen doorwerken op de lasten van werknemers.
Parameters in Vpb aanpassen
Een derde optie is het aanpassen van de parameters in de Vpb. Te denken valt aan het verhogen van het Vpb-opstaptarief (momenteel 19%), een verlaging van de schijfgrens (momenteel € 200.000) of een verhoging van het reguliere Vpb-tarief (momenteel 25,8%).
Een aanpassing aan de eerste schijf in de Vpb (het opstaptarief of de schijfgrens) is minder schadelijk voor het vestigingsklimaat dan een verhoging van het reguliere Vpb-tarief.
2 Verhogen bankbelasting
Er zijn binnen de fiscaliteit in het winstdomein geen geschikte alternatieven voor handen om de derving als gevolg van het terugdraaien van dit amendement te compenseren bij dezelfde groep.
Het bouwstenenrapport bevat een aanbeveling om aan te sluiten bij een meer nationaal georiënteerde grondslag, waarmee dubbele belastingheffing wordt voorkomen. Een dergelijke grondslag kan minder verstorend uitwerken ten aanzien van de vestigingsplaatskeuze van het hoofdkantoor van internationaal opererende banken.
3 Verhoging tarief box 2
Met het aangenomen amendement is het hoge tarief in box 2 te hoog geworden ten opzichte van het tarief in box 1. Daarom worden twee opties voorgesteld.
In optie 1 wordt voorgesteld het hoge tarief weer te verlagen en dit te financieren uit een versobering van de mkb-winstvrijstelling. Voor deze regeling geldt dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling onzeker dan wel beperkt is. Versobering leidt tot een forse budgettaire opbrengst.
In optie 2 wordt dekking gezocht via een verhoging van het lage box 2-tarief. Hiermee wordt het tariefverschil in box 2 verkleind.
Het verschil tussen de twee tarieven blijft groot genoeg om het gewenste effect van het stimuleren van jaarlijkse winstuitkeringen en het tegengaan van belastinguitstel te bewerkstelligen.
4 Verhoging tarief box 3
Het kabinet heeft alternatieve dekkingsopties in kaart gebracht, en heeft daarbij gezocht naar mogelijkheden die zoveel mogelijk de doelgroep benaderen. Onderstaand zijn drie opties opgenomen.
In het eerste voorstel wordt dekking gezocht bij het eigen woningforfait.
In het tweede voorstel vindt dekking plaats bij de schenk- en erfbelasting door de tarieven over de hele linie met 1,9%-punt te verhogen.
Tot slot is de derde optie om het heffingsvrij vermogen in box 3 te verlagen van € 58.026 naar € 46.455. Als het parlement ervoor kiest de verhoging van het tarief in box 2 (deels) terug te draaien maar het amendement box 3 in stand houdt, neemt het tariefverschil tussen box 2 en box 3 op tot 5%-punt.
Met het oog op het globaal evenwicht tussen de boxen is het van belang dat de toptarieven tussen de boxen niet te veel uiteenlopen.
De staatssecretaris gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de alternatieve maatregelen.
Kamerbrief over alternatieve dekkingsopties n.a.v. Belastingplan 2024