
De werkgever verleent zorg aan ouderen. De vrouw had een tijdelijke arbeidsovereenkomst bij de zorginstelling voor de duur van zeven maanden. De vrouw vertelt eind januari 2023 aan haar toenmalige manager dat zij zwanger is. Op 25 februari 2023 meldt de vrouw zich ziek in verband met zwangerschap gerelateerde klachten. Medio april 2023 gaat de vrouw weer enkele dagen werken en valt kort daarna uit vanwege bekkenklachten.
Op 2 mei 2023 heeft de vrouw een gesprek met haar manager over haar verlof. Op 9 mei 2023 heeft de vrouw weer een gesprek met haar manager. Tijdens dat gesprek wordt haar verteld dat het contract niet wordt verlengd.
Onderscheid op grond van geslacht vanwege zwangerschap?
De werkgever mag geen onderscheid op grond van geslacht vanwege zwangerschap maken bij het besluit om een arbeidscontract niet te verlengen.
De bewijslastverdeling houdt in dat het in de eerste plaats aan de vrouw is om feiten aan te voeren die onderscheid op grond van geslacht kunnen doen vermoeden. Als zij hierin slaagt, moet de zorginstelling bewijzen dat zij de vrouw niet heeft gediscrimineerd.
Het College is van oordeel dat de vrouw erin is geslaagd om feiten aan te voeren die onderscheid doen vermoeden. Ten eerste vanwege het korte tijdsverloop tussen de gesprekken van 2 en 9 mei 2023. Ten tweede vanwege het ontbreken van een schriftelijke verslaglegging over het functioneren en aangepaste takenpakket van de vrouw.
Geen verboden onderscheid
Vervolgens is het aan de werkgever om het vermoeden van verboden onderscheid te weerleggen. Naar het oordeel van het College is de zorginstelling hierin geslaagd. De werkgever heeft verklaringen van medewerkers overgelegd waaruit eenduidig blijkt dat de vrouw onvoldoende functioneerde. Het College acht daarmee bewezen dat de reden om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen niet gelegen is in de zwangerschap van de vrouw.
De werkgever heeft geen verboden onderscheid jegens de vrouw op grond van geslacht gemaakt.
Oordeel 2024-15 (College voor de Rechten van de Mens)