Een vrouw gaat als apothekersassistent werken bij het UMC. Zij heeft een autisme spectrum stoornis. Voor de start van het dienstverband bespreken partijen welke aanpassingen de vrouw nodig heeft in het werk: een prikkelarme werkomgeving met zo min mogelijk geluid, voldoende afwisseling en hersteltijd na een werkdag. De vrouw wordt ingewerkt op twee verschillende, prikkelarme werkstations. Haar drie werkdagen worden over de week gespreid.
De eerste tijdelijke arbeidsovereenkomst wordt met een jaar verlengd. De vrouw raakt op een zeker moment zwanger, waardoor zij niet langer op één van de afgesproken werkstations kan werken. De vrouw krijgt een miskraam, waardoor zij een aantal dagen afwezig is. Een paar maanden later is de vrouw opnieuw zwanger. Om voldoende afwisseling in het werk te houden, wordt de vrouw ingewerkt op een ander (minder prikkelarm) werkstation. De vrouw blijft het werk als zwaar ervaren. De vrouw krijgt opnieuw een miskraam, waardoor zij enige tijd afwezig is.
Vóór afloop van de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst, besluit het UMC dat deze niet nog een keer wordt verlengd. Als reden hiervoor geeft het UMC dat de vrouw vanwege de beperkingen die voortvloeien uit haar autisme het werk als apothekersassistent niet kan uitvoeren.
De vrouw meent dat zij hierdoor is gediscrimineerd op grond van haar handicap of chronische ziekte en haar geslacht.
Discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte?
Een werkgever, zoals het UMC, mag geen verboden onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte bij het besluit een arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
In dit geval staat vast dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd vanwege het autisme van de vrouw. Hiermee maakt het UMC direct onderscheid. De vraag is of dat onderscheid in dit geval ook verboden is. Het College oordeelt van niet.
Onderscheid is niet verboden als een werknemer als gevolg van een handicap of chronische ziekte wezenlijke taken van de functie niet kan verrichten en daarmee ongeschikt is voor de functie. Het UMC heeft aangetoond dat dit hier het geval is.
Ondanks alle aanpassingen, bleef de vrouw het werk als zwaar ervaren. Het verrichten van nog meer aanpassingen kon niet van het UMC worden gevraagd. Het College oordeelt dat het UMC de vrouw niet heeft gediscrimineerd op grond van handicap of chronische ziekte.
Discriminatie op grond van geslacht?
Het UMC mag bij het niet-verlengen van een arbeidsovereenkomst ook geen verboden onderscheid op grond van geslacht maken. In een dergelijk besluit mag zwangerschap dus geen rol spelen. Vast staat dat de vrouw een onvoldoende beoordeling heeft ontvangen.
Op verschillende plekken in het beoordelingsformulier is indirect verwezen naar de zwangerschappen van de vrouw. Het College vindt dat dit een vermoeden van onderscheid oplevert. Het UMC moet daarom bewijzen dat de zwangerschappen geen rol hebben gespeeld in het besluit de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Het College oordeelt dat het UMC aan die bewijslast voldaan heeft.
Het College acht bewezen dat het formulier niet is gebruikt bij het besluit de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Het UMC heeft actief meegedacht om ook bij zwangerschap voor de vrouw een geschikte (prikkelarme) werkplek te vinden. Het UMC heeft de vrouw niet gediscrimineerd op grond van geslacht, aldus het College.
Geen verboden onderscheid
Conclusie: het UMC heeft geen verboden onderscheid gemaakt jegens de vrouw op grond van handicap of chronische ziekte of geslacht.
Oordeelnummer 2024-17 (College voor de Rechten van de Mens)