De werkgever verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub h, sub e, sub g of sub i Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op een zo kortst mogelijke datum, zonder toekenning van een vergoeding of onder toekenning van een (gedeeltelijke) (transitie)vergoeding aan de werknemer.
VOG voorwaarde voor werken in kinderopvang
De werkgever voert aan dat een geldige VOG een voorwaarde is om in de kinderopvang te mogen werken en dat de werknemer die niet (langer) heeft. De werkgever verwijt de werknemer verder dat zij geen openheid van zaken heeft gegeven over de reden van de intrekking van de VOG en dat de werknemer onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij het maken van bezwaar.
‘Prima functioneren zonder VOG’
De werknemer voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. De werknemer voert aan dat zij vanwege haar arbeidsongeschiktheid al langere tijd werkzaamheden verricht voor de werkgever vanuit huis. Zij heeft geen rechtstreeks contact (meer) met derden.
Zonder een VOG kan zij prima functioneren, aldus de werknemer. Verder voert de werknemer aan dat zij van plan is om beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar. Tot slot voert de werknemer aan dat haar geen verwijt treft. Zij heeft part noch deel gehad aan de situatie die heeft geleid tot de openstaande strafzaak.
Opzegverbod
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. de werknemer is arbeidsongeschikt. Het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW staat, gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW, niet aan een ontbinding in de weg omdat het verzoek van de werkgever geen verband houdt met de ziekte van de werknemer.
De werknemer heeft verklaard dat zij zich realiseert dat het ontbreken van een VOG voor een lastige, zo niet onwerkbare situatie, voor alle betrokkenen zorgt. Tegelijkertijd heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij met haar werkzaamheden vanuit huis zonder VOG goed kan functioneren.
Tijdelijke werkzaamheden
De kantonrechter overweegt dat de werknemer werkzaamheden vanuit huis verricht vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Die werkzaamheden zijn tijdelijk. Dat betekent niet dat zij niet in het bezit hoeft te zijn van een VOG. Ook personen die van plan zijn werkzaam te zijn op een opvanglocatie, moeten in bezit zijn van een VOG.
Bezit VOG ook vereist bij informatie over kinderen
De functie van de werknemer blijft bestaan en haar streven is na herstel van haar arbeidsongeschiktheid weer terug te keren op de opvanglocatie. Bovendien geldt dat als de werknemer in het kader van het werk (tijdelijk) vanuit huis toegang heeft tot informatie over de kinderen die door het kinderdagverblijf worden opgevangen – waarover niets is gesteld of gebleken – zij ook in het bezit moet zijn van een VOG.
VOG afgewezen vanwege verdenking ernstig strafbaar feit
Er ligt een uitvoerig gemotiveerde beslissing van Justis van 24 januari 2024 waarin is uitgelegd waarom de VOG, ondanks het bezwaar van de werknemer, is afgewezen.
Volgens Justis is er sprake van een redelijke verdenking van een ernstig strafbaar feit. de werknemer wordt ervan verdacht dat zij op 19 april 2022 “een pistool en/of patroonhouder, van het merk Glock 17 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of een of meerdere stuks munitie van categorie II en/of III van de wet Wapens en munitie, te weten 50 stuks kogelpatronen (Fiocchi 380 Special) en/of 5 stuks knalpatronen voorhanden heeft gehad”.
In de beslissing staat dat de status van de (straf)zaak dagvaarden is. De werknemer erkent dat de goederen in haar garagebox zijn aangetroffen, maar verklaart dat ze toebehoorden aan haar ex-vriend. Wat daar ook van zij, het is niet aan de kantonrechter daarover inhoudelijk te oordelen.
Ernst feiten, verklaring en houding werknemer rechtvaardigen ontbinding
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval, gelet op de inhoud van voormelde beslissing, de ernst van de feiten, de verklaring van de werknemer dat de betreffende goederen inderdaad in haar garagebox zijn aangetroffen en tot slot de houding van de werknemer, in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren en een eventuele beroepsprocedure van de werknemer afwacht.
Meer transparantie rondom VOG verwacht
Van de werknemer had bovendien rondom haar VOG meer transparantie mogen worden verwacht. De werknemer heeft verklaard dat zij in april 2022 ‘in grote lijnen’ haar verhaal heeft gedaan aan de werkgever, maar dit is door de werkgever betwist.
De werkgever heeft verder onweersproken gesteld dat de werknemer na de afwijzing van de VOG heeft aangegeven dat het ging om een vergissing en dat een hernieuwing van haar VOG geen probleem zou zijn. Dit blijkt toch anders te liggen. De werknemer heeft ook niet uitgelegd waarom haar garagebox werd doorzocht.
Redelijke grond voor ontbinding
De conclusie is dat de kantonrechter van oordeel is dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn behoort vanwege het ontbreken van de VOG niet tot de mogelijkheden. Het verzoek tot ontbinding wordt daarom toegewezen.
Geen ernstig verwijtbaar handelen
Dat de werknemer niet langer beschikt over een geldige VOG is een situatie die voor haar rekening komt. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is in dit geval geen sprake, althans dat kan niet worden vastgesteld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de werknemer zich ernstig verwijtbaar tegenover de werkgever heeft gedragen. Er wordt daarom ontbonden per 1 april 2024.
Transitievergoeding
Uit artikel 7:673 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer.
Van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer is geen sprake, zodat de werknemer recht heeft op de door haar verzochte wettelijke transitievergoeding.
Opgemerkt wordt dat de werknemer bij haar berekening is uitgegaan van een einde van haar dienstverband per 1 maart 2024. Op grond van artikel 7:673 lid 2 BW heeft de werknemer in het geval van een ontbinding per 1 april 2024 recht op een transitievergoeding van € 1.533,72 bruto.
De werkgever wordt tot betaling van die vergoeding veroordeeld.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 26 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1019