Een werkgever claimt dat hij zijn werknemer onverschuldigd een transitievergoeding heeft betaald. Hij heeft de overeengekomen transitievergoeding namelijk onbedoeld twee keer uitbetaald aan de werknemer in plaats van één keer. Moet de werknemer de ‘extra’ transitievergoeding nu terugbetalen of blokkeert de redelijkheid en billijkheid dat? En hoe om te gaan met de rente en kosten daarover?
De werknemer ontving de € 11.272,42 per abuis dubbel van de werkgever en weigert dat aan de werkgever terug te betalen, ondanks sommaties daartoe. De werkgever vindt bovendien dat de werknemer daarover rente en kosten verschuldigd is geworden en dat hij in het kader van de terugbetaling geen betalingsregeling hoeft te treffen met de werknemer. Slechts over het feit dat de € 11.272,42 dubbel is betaald en dat het terugbetaald moet worden, verschillen de meningen niet.
Werknemer wil betalingsregeling
We lezen in de uitspraak dat de werknemer de werkgever een betalingsregeling had aangeboden, omdat hij het bedrag niet ineens kan betalen. Ondanks het feit dat hij in financiële problemen zit, betaalde hij ook al een maandtermijn van € 250,44 aan de werkgever.
De werkgever vindt echter dat hij niet gedwongen kan worden om een betalingsregeling met de werknemer te treffen. Ook vindt de werkgever dat de werknemer zich het bedrag toe-eigende en uitgaf, hoewel hij wist dat het onverschuldigd betaald was.
Maar de werknemer vindt juist dat er wel een betalingsregeling met hem moet worden getroffen. De werkgever heeft immers een fout gemaakt door de verschuldigde transitievergoeding dubbel over te maken. En de werkgever weet ook van zijn financiële problemen, die de werknemer meermaals aan hem heeft verteld en uitgelegd. Bovendien vorderde de Belastingdienst inmiddels een bedrag terug van de werknemer, gezien de ontvangst van de transitievergoedingsbedragen.
Beroep op redelijkheid en billijkheid
Dat de werkgever de betalingsregeling weigert, vindt de werknemer in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Die opvatting heeft hij ook ten aanzien van de rente en kosten die de werkgever bij hem in rekening wenst te brengen. En hij meent dat het niet redelijk zou zijn om hem te veroordelen tot betaling van de proceskosten: als de werkgever de betalingsregeling had geaccepteerd, was een procedure bij de rechter niet nodig geweest.
De rechter begint ermee dat hij terughoudendheid moet betrachten bij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Er kan namelijk niet snel worden aangenomen dat een wettelijke regeling buiten toepassing wordt gesteld op basis van buitengewone omstandigheden.
In dit geval slaagt het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid dan ook niet, vindt de rechter: de werknemer had al vrij snel in de gaten dat hij ten onrechte tweemaal de transitievergoeding had ontvangen, maar hij koos er toch voor om het geld uit te geven. In plaats daarvan had de werknemer het geld moeten reserveren, aangezien het mogelijk terugbetaald moest worden aan de werkgever.
Rechter kan werkgever niet dwingen tot betalingsregeling
Aan de rechter vraagt de werknemer om in het vonnis een betalingsregeling op te nemen. Daarover overweegt de rechter echter dat artikel 6: 29 BW bepaalt dat een schuldenaar (de werknemer in dit geval) zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is om de schuld in gedeelten te voldoen. Het is dus aan werkgever om te beslissen of hij wel of niet een betalingsregeling wil sluiten met de werknemer. De rechter kan de werkgever daartoe niet dwingen, beslist hij. Dus hij gaat voorbij aan het verzoek van de werknemer om een betalingsregeling te treffen.
In mindering op de hoofdsom
De rechter ziet dat de werknemer al een deel van de hoofdsom betaalde aan de werkgever. Maar de werkgever accepteert dat niet en vindt dat het betaalde bedrag eerst in mindering moet worden gebracht op de buitengerechtelijke kosten en rente, wat ook de wet bepaalt in artikel 6: 44, lid 2 BW. Maar de rechter past een ander wetsartikel toe: op basis van artikel 6: 43, lid 1 BW is het aan de schuldenaar (de werknemer in dit geval) om te bepalen op welke schuld zijn betaling in mindering zal komen. Dus in dit geval strekt de betaling tot vermindering van de hoofdsom, beslist de rechter. De hoofdsom is hierdoor verlaagd met de betaalde € 250,44 en dat neemt de rechter mee in de toewijzing van het bedrag aan de hoofdsom: € 10.046,98.
Rente en (proces)kosten
De rechter acht de toekenning van de wettelijke rente ten laste van de werknemer niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit gezien zijn overwegingen omtrent de toepassing van dat rechtsbeginsel en ook vanwege de wijze waarop de werknemer omging met het bedrag nadat hij het dubbel had ontvangen. Om diezelfde redenen meent de rechter dat de werkgever terecht buitengerechtelijke en proceskosten heeft gemaakt, in welke kosten hij de werknemer dan ook veroordeelt. De buitengerechtelijke kosten zijn aantoonbaar ook gemaakt, zodat de veroordeling van de werknemer in die kosten ook daadwerkelijk kan worden toegewezen.
Dit is een beslissing in een serie van drie lezenswaardige en voor de praktijk nuttige arbeidsrechtelijke beschikkingen, alle op 27 december 2023 gegeven door dezelfde Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De eerste twee werden eerder besproken.
Frank Troost is als adviseur en trainer arbeidsrecht werkzaam voor (onder meer) Fiscount. Hij adviseert en begeleidt zowel werkgevers als werknemers regelmatig bij kwesties omtrent (afwikkeling van) ontslag en is bereikbaar via (038) 303 4109 en f.troost@fiscount.nl.