De werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst geweest bij de werkgever van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 in de functie van medewerker cafetaria. Zijn laatstverdiende loon op basis van een 36-urige werkweek bedroeg € 1.596,12 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf van toepassing.
De werknemer is vanaf 25 april 2022 tot aan het einde van het dienstverband arbeidsongeschikt geweest.
Vordering werknemer
De werknemer vordert dat de kantonrechter bij vonnis de werkgever veroordeelt:
- aan de werknemer te voldoen het netto equivalent van € 4.753,62 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- aan de werknemer een deugdelijke schriftelijke eindafrekening te verstrekken waarin een bruto-netto berekening is opgenomen van het nog aan de werknemer toekomende loon tot en met juni 2022;
- in de proceskosten.
Wel of geen vakantiedagen opgenomen?
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt de werknemer dat hij tijdens zijn dienstverband nooit vakantiedagen heeft opgenomen en geen vakantietoeslag heeft ontvangen en dat hij, ook nadat hij daartoe meerdere keren heeft verzocht, geen vergoeding van de openstaande vakantiedagen en uitbetaling van de vakantietoeslag van de werkgever heeft ontvangen.
De werkgever voert verweer en voert aan dat de werknemer wel degelijk vakantiedagen heeft opgenomen. Bovendien heeft de werknemer drugs gedeald in de horecaonderneming en geld uit de kassa gestolen, aldus de werkgever.
Niet in geschil is dat de werkgever de aan de werknemer toebehorende vakantietoeslag nog aan hem moet betalen. Zoals de werknemer heeft berekend, moet de werkgever hem in dat kader nog een bedrag van € 1.532,28 bruto betalen (8% van het jaarloon van (12 x € 1.596,12)).
10 vakantiedagen opgenomen
De werknemer heeft aanvankelijk in de dagvaarding gesteld dat hij nooit vakantiedagen heeft opgenomen en daarom nog 20 openstaande vakantiedagen heeft die uitbetaald moeten worden. Tijdens de zitting is echter gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de werknemer in ieder geval 10 vakantiedagen heeft opgenomen tijdens zijn dienstverband.
Volgens de werkgever heeft de werknemer nog meer vakantiedagen opgenomen, maar de werknemer heeft dat betwist en de werkgever heeft geen administratie kunnen overleggen waaruit de opgenomen vakantiedagen blijken.
De kantonrechter zal de werkgever daarom veroordelen tot het uitbetalen van 10 vakantiedagen. Rekening houdende met een uurloon van € 10,23 bruto en een werkdag van 8 uur resulteert dat in een bedrag van € 818,40 bruto.
Beroep op verrekening slaagt niet
Voor zover het verweer van de werkgever aldus moet worden begrepen dat hij een beroep doet op verrekening wijst de kantonrechter dat beroep af. De werknemer betwist dat hij geld uit de kassa heeft gestolen en drugs heeft verkocht of gebruikt tijdens werktijd in het cafetaria en de werkgever heeft de stellingen dat hij uit dien hoofde een verrekenbare tegenvordering heeft niet nader onderbouwd.
Werkgever moet betalen
Gelet op voorgaande overwegingen moet de werkgever nog een bedrag aan de werknemer betalen van € 2.350,68 bruto (€ 1.532,28 + € 818,40). Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW zoals gevorderd. Rekening houdende met 50% wettelijke verhoging resulteert dat in een bedrag van € 1.175,34 bruto.
In totaal moet de werkgever dan het netto-equivalent van het brutobedrag van € 3.526,02 aan de werknemer betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 24 november 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7232