De werknemer maakt aanspraak op uitbetaling van meerwerk en verlofuren. Niet is gebleken dat de werkgever opdracht heeft gegeven voor meerwerk. Afspraak tussen werkgever en werknemer dat resterende verlofuren werden verrekend met vrijstelling van werknemer van werk. De kantonrechter wijst de vorderingen af.
De werknemer is in 2021 in dienst getreden bij de werkgever. De arbeidsovereenkomst is geëindigd per februari 2022. Uit de overeenkomst blijkt dat partijen een arbeidsomvang zijn overeengekomen van 10 uur per week / 40 uur per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing.
Artikel 24 lid 6 van de toepasselijke cao luidt als volgt:
“Onder ‘meeruren’ wordt verstaan uren die een parttimer in opdracht van de werkgever langer werkt dan de overeengekomen wekelijkse arbeidstijd, maar die geen overwerk opleveren. Er is pas sprake van overwerk als de arbeidstijd van 38 uren per week wordt overschreden.”
De werkgever heeft per brief van 17 januari 2022 onder andere het volgende aan de werknemer medegedeeld:
“Bij deze wil ik jou laten weten en bevestigen dat jouw arbeidsovereenkomst welke afloopt op [datum 2] 2022 niet zal worden verlengd.
Per 31 januari wil ik je vrij stellen van de werkzaamheden en verreken daarmee direct de openstaande uren.”
De werknemer heeft deze brief op 24 januari 2022 voor ontvangst getekend.
Aanspraak op uitbetaling meeruren
De werknemer heeft per e-mail van 11 februari 2022 aanspraak gemaakt op uitbetaling van meeruren. De werkgever heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd dat zij hiermee niet akkoord ging en verwezen naar de verrekening zoals genoemd in de brief van 17 januari 2022. Partijen zijn vervolgens niet tot overeenstemming gekomen.
Ondanks aanschrijving door de rechtsbijstandsverzekeraar van de werknemer per brief van 16 september 2022 is de werkgever niet tot uitbetaling van de meeruren en verlofuren overgegaan.
Partijen verschillen van mening of de werknemer in opdracht van de werkgever meeruren heeft gewerkt en of zij aanspraak kan maken op uitbetaling van verlofuren.
Meer uren gewerkt dan overeengekomen
De werknemer heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden eerst op woensdag en vrijdag werden uitgevoerd en dat zij op een gegeven moment ook op maandag kwam werken. Weliswaar heeft de werkgever aangevoerd dat het de werknemer vrij stond om haar werktijden naar eigen inzicht in te delen en dat geen werkurenregistratie plaatsvond, maar dat neemt niet weg dat de werkgever op enig moment moet zijn opgevallen dat de werknemer meer uren werkte dan overeengekomen. Het enkele feit dat de werknemer meer werkte dan overeengekomen, maakt echter niet dat daardoor ook sprake was van meeruren in opdracht van de werkgever.
Geen uitdrukkelijke opdracht tot (meer)werk verrichten
Ter zitting heeft de werknemer onweersproken verklaard dat haar wel eens werd gevraagd om nog het een en ander af te maken. Gesteld noch gebleken is dat dergelijke taken niet tot de normale de uitvoering van haar functie behoorden. De kantonrechter ziet daarin dan ook geen uitdrukkelijke opdracht tot het verrichten van (meer)werk.
Volgens de werknemer is zij vanaf oktober 2021 meer uren gaan werken en heeft zij meermaals bij de werkgever aangegeven dat zij het werk niet in de overeengekomen 10 uur per week af kreeg. Niet is gebleken dat de werknemer eerder dan 7 januari 2022 per e-mail een overzicht van een verschil in gewerkte en uitbetaalde uren aan de werkgever heeft toegezonden, overigens zonder daarbij toen een nadere toelichting te verstrekken.
Meer uren blijven werken ondanks niet uitbetaling
Ook acht de kantonrechter het opvallend, ondanks dat zij zich hierover naar eigen zeggen meermaals bij de werkgever heeft beklaagd, dat de werknemer meer uren is blijven werken ondanks dat zij kennelijk wist dat zij deze niet uitbetaald kreeg. Hoewel de werknemer ter zitting heeft aangegeven dat zij het werk niet wilde laten liggen, komen gewerkte uren boven de overeengekomen 10 uur per week, zonder uitdrukkelijke opdracht van de werkgever, voor eigen rekening.
Uren niet als meeruren aangemerkt
Het vorenstaande houdt in dat de vordering van de werknemer voor uitbetaling van meeruren en de verlofuren over die meeruren niet toewijsbaar is, nu niet is vast komen te staan dat de werkgever opdracht heeft gegeven voor meerwerk. De vraag hoeveel uren de werknemer meer heeft gewerkt kan daardoor onbeantwoord blijven, nu die uren niet als meeruren worden aangemerkt.
Aanspraak op uitbetaling verlofuren
De werknemer maakt aanspraak op uitbetaling van 7,16 verlofuren. Uit de overgelegde tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie blijkt het volgende.
De werknemer heeft in de e-mail van 11 februari 2022 slechts aanspraak gemaakt op meeruren en niet op verlofuren. Op 15 februari 2022 heeft de werkgever onder meer aangegeven dat beide partijen de brief van 17 januari 2022 hebben getekend, waardoor de werkgever tot verrekening van de openstaande uren mocht overgaan met vrijstelling van de werknemer van werk. In reactie op die e-mail heeft de werknemer op 15 februari 2022 als volgt geantwoord:
“Ik hoef geen rekening te houden met de vakantie die ik heb gehad, daar bouw je uren voor op. Ik heb aangegeven dat: De uren vanaf 31-1-2021 tm einde contract kunnen met het verschil van de daadwerkelijke uren en uitbetaalde uren verrekend worden.
Ik hou hier dus wel rekening mee.
Er is niet getekend voor finale verrekening van mijn meer gewerkte uren.”
Verlofuren verrekenen in ruil voor vrijstelling van werk
Uit de e-mails van 11 en 15 februari 2022 leidt de kantonrechter af dat het de bedoeling van partijen was dat de werkgever de verlofuren (maar niet de meeruren) mocht verrekenen, in ruil voor de vrijstelling van de werknemer van werk per 31 januari 2022. Dat de brief van 17 januari 2022 slechts voor ontvangst is getekend, zoals door de werknemer tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd, doet daar niet aan af. De werknemer heeft immers in haar reactie op 15 februari 2022 ingestemd met het verrekenen. Dat houdt in dat de vordering van de werknemer voor uitbetaling van de verlofuren niet toewijsbaar is.
De conclusie uit al het vorenstaande luidt dat de vorderingen van de werknemer alle moeten worden afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 3 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:68