
De werknemer heeft na beëindiging van de arbeidsovereenkomst een verzoek bij de kantonrechter ingediend omdat zij meent dat zij te weinig salaris van de werkgever heeft ontvangen. Het gaat om:
- € 2.916,70 bruto voor omzet;
- € 274,59 bruto voor salaris extra werkdag;
- € 1.716,18 bruto voor niet opgenomen vakantie-uren;
- € 126,46 bruto voor onterecht ingehouden vakantie-uren;
- € 818,60 bruto voor vakantiebijslag.
Omzet
De werknemer stelt dat zij nog recht heeft op betaling van € 2.316,70 bruto omzet over augustus 2023 conform de salarisspecificatie van periode 9 en 10% over de gegenereerde omzet van de maand september 2023.
De werknemer stelt dat zij in september vier dagen heeft gewerkt, dat zij gemiddeld een omzet van € 1.500 bruto per dag genereerde en dat de werkgever op basis daarvan nog een bedrag van € 600 bruto aan omzet over september 2023 aan haar moet betalen (10% x € 6.000).
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever niet betwist dat de werknemer recht heeft op uitbetaling van de omzet over augustus 2023 van € 2.316,70 bruto die in haar salarisspecificatie van periode 9 staat vermeld. De werkgever zal dit bedrag aan de werknemer moeten betalen.
Daadwerkelijk gegenereerde omzet
De werkgever stelt zich met betrekking tot de door de werknemer berekende omzet over de maand september 2023 op het standpunt dat deze niet op basis van de gemiddelde omzet moet worden berekend, maar op basis van de daadwerkelijk gegenereerde omzet. De daadwerkelijk gegenereerde omzet was volgens de werkgever in totaal € 5.130,22, zodat de werknemer slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 513,02 (10% van € 5.130,22).
In artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst is over de omzet het volgende bepaald:
“Werknemer draait een eigen tandartsagenda en ontvangt naast het salaris 10% omzet vergoeding exclusief materiaal en techniek kosten voor de gegenereerde omzet vanuit de eigen tandartsagenda. Het gegenereerde bedrag is een BRUTO bedrag inclusief wettelijke belastingen, welke omgerekend worden naar een netto bedrag door inhouding wettelijke belastingen.”
Gelet op dit artikel gaat de kantonrechter ervan uit dat de omzet moet worden berekend op basis van de daadwerkelijk gegenereerde omzet over september 2023. De werknemer heeft het door de werkgever genoemde bedrag van € 5.130,22 op zichzelf niet betwist. Gelet hierop zal een bedrag van € 513,02 (10% van € 5.130,22) voor omzet over september 2023 worden toegewezen.
Het totaal toe te wijzen bedrag komt daarmee voor de maanden augustus en september 2023 op € 2.829,72. Dit bedrag wordt toegewezen.
De verzochte wettelijke rente wordt ook toegewezen. De wettelijke verhoging over dit bedrag wordt toegewezen tot een maximum van 50%. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen.
Salaris extra werkdag en vakantie-uren
De werknemer stelt dat zij gedurende haar dienstverband één dag extra heeft gewerkt, namelijk op 65 dagen in plaats van 64 werkdagen en dat zij geen verlof heeft opgenomen. De werknemer maakt daarom aanspraak op haar salaris over deze dag (€ 274,59 bruto) en uitbetaling van 50 niet opgenomen vakantie-uren (6,25 dagen, € 1.716,18 bruto) en stelt dat de werkgever in de salarisspecificatie van september 2023 ten onrechte 8,77 vakantie-uren (€ 126,46 bruto) heeft ingehouden op haar salaris.
De werknemer heeft toegelicht dat zij, indien zij één of meer dagen wegens vakantie of om een andere reden niet werkte, die dagen mocht inhalen door op een andere dag te werken. Zij heeft ter ondersteuning van deze stelling kalenderoverzichten in het geding gebracht waarin de dagen waarop zij stelt te hebben gewerkt geel zijn gemarkeerd.
De werkgever betwist dat de werknemer één dag extra heeft gewerkt en het aantal vakantie-uren. Hij stelt dat de werknemer op vier dagen (14 april 2023, 2 mei 2023, 21 juni 2023 en 1 augustus 2023) die op haar kalenderoverzichten als gewerkte dag staan gemarkeerd, niet in het rooster stond en dat haar aanwezigheid op deze dagen ook niet uit de declaratiesoftware of het inkloksysteem kan worden afgeleid.
Ingehouden min-uren
De werkgever stelt zich op het standpunt dat de werknemer juist drie dagen minder heeft gewerkt en dat er te veel loon is uitbetaald. De werkgever stelt dat de 8,77 vakantie-uren die op het salaris zijn ingehouden min-uren zijn, omdat de werknemer in de betreffende periode niet haar contractuele uren heeft gewerkt.
Volgens de werkgever resteert 1,25 vakantiedag. De werkgever verwijst hiervoor naar een WhatsAppbericht van de werknemer van 23 mei 2023, waaruit volgens de werkgever blijkt dat de werknemer in mei 2023 vijf vakantiedagen heeft opgenomen.
Werkgever onderbouwt standpunt niet
De kantonrechter overweegt dat op het door de werknemer gemaakte overzicht de dagen 14 april 2023, 2 mei 2023, 21 juni 2023 en 1 augustus 2023 inderdaad als gewerkt vermeld staan, terwijl zij volgens de werkgever niet heeft gewerkt. De werkgever heeft het standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd bijvoorbeeld aan de hand van stukken uit de eigen administratie. Dat had wel op de weg van de werkgever gelegen. Daarom gaat de kantonrechter uit van het overzicht van de werknemer. Datzelfde geldt ten aanzien van de vakantie-uren.
Geen verlof genoten
De dagen in mei 2023 die de werknemer volgens de werkgever als verlof heeft opgenomen, staan niet als gewerkt in het eigen overzicht vermeld. Zij kon in ruil daarvoor andere dagen werken en volgens het feit dat zij 65 dagen in plaats van 64 dagen heeft gewerkt, heeft zij dit ook gedaan en moet zij dan ook geacht worden geen verlof te hebben genoten. Aldus vervalt ook de grond voor het in mindering brengen van vakantie-uren in de eindafrekening.
De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen van de werknemer en zal de werkgever veroordelen om € 274,59 bruto te betalen voor één extra gewerkte dag, € 1.716,18 bruto voor 50 niet opgenomen vakantie-uren en € 126,46 bruto voor 8,77 ingehouden vakantie-uren. Deze bedragen worden toegewezen, evenals de verzochte wettelijke rente en de wettelijke verhoging over deze bedragen tot een maximum van 50%.
Vakantiebijslag
De werknemer stelt dat de werkgever nog een bedrag van € 426 bruto aan vakantiebijslag aan haar moet betalen conform de salarisspecificatie van periode 9. Zij maakt daarnaast aanspraak op de vakantiebijslag van 8% over de bedragen waarop haar verzoeken onder 1 tot en met 3 betrekking hebben. Dat is een bedrag van € 392,60 bruto. Zij maakt daarom aanspraak op een bedrag aan vakantiebijslag van in totaal € 818,60 bruto.
De werkgever stelt dat hij de vakantiebijslag van € 426 heeft verrekend met de vordering die hij op de werknemer heeft. Hij stelt zich met betrekking tot de vakantiebijslag van € 392,60 op het standpunt dat hij deze niet aan de werknemer hoeft te betalen omdat hij de bedragen waarover de vakantiebijslag is berekend niet aan de werknemer verschuldigd is.
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever de aanspraak van de werknemer het bedrag van € 426 aan vakantiebijslag niet betwist. Omdat de werkgever geen tegenvordering meer op de werknemer heeft waarmee hij deze vordering kan verrekenen, wordt het bedrag van € 426 toegewezen.
In totaal wordt een bedrag van € 4.820,49 toegewezen. De vakantiebijslag over dit bedrag die de werkgever nog aan de werknemer moet betalen, bedraagt € 385,64. Daarom wordt aan vakantiebijslag in totaal een bedrag van € 811,64 (€ 426+ € 385,64) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging tot een maximum van 50%.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werkgever van:
- € 2.829,72 voor omzet;
- € 274,59 bruto voor het salaris van één extra werkdag;
- € 1.716,18 bruto voor niet opgenomen vakantie-uren;
- € 126,46 bruto voor onterecht ingehouden vakantie-uren;
- € 811,64 bruto voor vakantiebijslag;
te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot een maximum van 50 procent en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 17 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:104