Een vrouw exploiteert sinds 27 januari 2009 een eenmanszaak op het gebied van project- en interim-management.
De in de eenmanszaak behaalde resultaten worden door de vrouw aangegeven als winst uit onderneming. Over het jaar 2018 is een fiscale winst (vóór ondernemersaftrek) verantwoord van € 57.202.
ZEZ-uitkering
In 2018 heeft de vrouw wegens haar zwangerschap op grond van de Wet arbeid en zorg als zelfstandige een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (ZEZ-uitkering) van het UWV ontvangen ter grootte van bruto € 6.271. Op dat bedrag is loonheffing ten bedrage van € 2.289 ingehouden. Het UWV heeft de bijdrage ZVW ingehouden op de ZEZ-uitkering.
Op 7 november 2019 heeft de vrouw de aangifte IB/PVV en ZVW voor het jaar 2018 ingediend.
De definitieve aanslag IB/PVV is vastgesteld met dagtekening 23 juli 2020. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 39.178.
In geschil
In geschil is of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de door de vrouw genoten ZEZ-uitkering als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking of als winst uit onderneming in aanmerking moet worden genomen.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ZEZ-uitkering kwalificeert als winst uit onderneming.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat ZEZ-uitkering moet worden belast als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en geen deel uitmaakt van de winst uit onderneming.
Belast als loon
Niet in geschil is dat op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) belast zijn als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en dat hierop loonheffing moet worden ingehouden, wat het UWV ook heeft gedaan. Ook is niet in geschil dat de ZEZ-uitkering om die reden op grond van artikel 3.81 Wet IB 2001 voor de heffing van inkomstenbelasting belastbaar is als loon.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de ZEZ-uitkering behoort tot de winst uit onderneming met als gevolg dat de MKB-winstvrijstelling op het inkomen kan worden toegepast, dan wel dat de ZEZ-uitkering moet worden gerekend tot het loon uit tegenwoordige arbeid.
Wat houdt ZEZ-uitkering in?
De WAZO regelt verschillende verlofsoorten, waaronder de ZEZ-uitkering. De ZEZ-uitkering houdt in dat de vrouwelijke zelfstandige in verband met haar zwangerschap en bevalling gedurende ten minste zestien weken recht heeft op uitkering (artikel 3:18, tweede lid, WAZO).
In artikel 3:17, eerste lid, onderdeel b, van de WAZO is ‘zelfstandige’ gedefinieerd als de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, en (onder meer) winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft.
Ook een persoon die anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van het lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, een directeur-grootaandeelhouder en een meewerkende partner kan onder voorwaarden kwalificeren als zelfstandige in de zin van de WAZO. De ZEZ-uitkering bedraagt maximaal 100% van het bruto wettelijk minimumloon.
Ondernemerschap geen essentiële voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de ZEZ-uitkering niet kwalificeert als winst uit onderneming. Anders dan de vrouw betoogt, is ondernemerschap geen essentiële voorwaarde om aanspraak te maken op de ZEZ-uitkering. Ook vrouwelijke niet-ondernemers kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op de ZEZ-uitkering. Er bestaat geen verband tussen het verkrijgen van de uitkering en de werkzaamheden die in het kader van de uitkering feitelijk worden verricht zodat van een zakelijk verband met de onderneming geen sprake is.
Gezondheid moeder en kind
Anders dan de jurisprudentie waar de vrouw zich op beroept, staat de ZEZ-uitkering niet tegenover de werkzaamheden van de aanvraagster, maar is het een regeling die is ingegeven door het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de gezondheid van moeder en kind. Het betreft een algemene inkomensvoorziening die niet is gelinkt aan de ondernemerskwaliteiten van de zelfstandige en wordt daarom niet verkregen uit de onderneming.
Onvoldoende samenhang
De vrouw beroept zich op jurisprudentie waaruit volgt dat ook een uit dienstbetrekking genoten loon als winst uit onderneming kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit de vrouw niet kan helpen, omdat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht als ondernemer en de ZEZ-uitkering.
Algemene inkomensvoorziening
Dat de ZEZ-uitkering is ingegeven om de financiële noodzaak om te blijven werken in de zestien weken rondom de zwangerschap weg te nemen, maakt dit niet anders. De ZEZ-uitkering betreft immers een algemene inkomensvoorziening voor zelfstandigen en heeft geen verband met de activiteiten van de aanvraagster als ondernemer, waardoor van absorptie geen sprake kan zijn.
‘Fiscale mismatch’
De vrouw voert tot slot aan dat de fiscale mismatch die zou ontstaan door de ZEZ-uitkering te belasten als loon niet strookt met de gedachte van de wetgever om de gezondheid van moeder en kind niet onnodig in gevaar te brengen. Deze mismatch zou ontstaan als de uitkering als loon kwalificeert en volledig belast is, terwijl de ondernemerskosten die in die periode doorlopen door toepassing van de MKB-winstvrijstelling effectief aftrekbaar zijn tegen 86%.
Doel: financiële noodzaak tot doorwerken verminderen
Met deze stelling gaat de vrouw er echter aan voorbij dat de ZEZ-uitkering een algemene inkomensvoorziening is die niet tot doel heeft om de aanvraagster in de periode van verlof in exact dezelfde situatie te brengen als wanneer zij niet zwanger was geweest, maar slechts tot doel heeft om de financiële noodzaak tot doorwerken te verminderen. Ook deze stelling treft geen doel.
De rechtbank verklaart de beroepen van de vrouw ongegrond.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4406 (gepubliceerd 23 januari 2024)