
De arbeidsovereenkomst met de werknemer kent een studiekostenbeding. De werknemer krijgt onder meer een compleet rijlespakket van de werkgever.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat het studiekostenbeding onvoldoende nauwkeurig is omschreven. Het inroepen van het beding is in strijd met artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap). Daarnaast meent de werknemer dat het beding nietig is op grond van artikel 7:611a lid 4 B BW (Wet transparante arbeidsvoorwaarden). De werkgever betwist dat het beding onder het toepassingsbereik van artikel 7:611a BW valt.
Rechtsgeldig studiekostenbeding
Een studiekostenbeding opnemen in de arbeidsovereenkomst is in principe rechtsgeldig, mits een beroep op het beding niet in strijd is met goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.
Terugbetalingsverplichting
De Hoge Raad heeft dit in 1983 dusdanig ingevuld dat het systeem van de wet zich niet verzet tegen een beding waarbij:
- een tijdspanne is vastgesteld gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
- een terugbetalingsverplichting wordt bepaald gedurende de studietijd en direct erna; en
- deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder 1. bedoelde tijdsspanne.
Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Hier doet niet aan af dat het opleidingsbudget is geschat op een bedrag van € 3.500. Van dit bedrag kan slechts naar boven worden afgeweken als daar alsnog tussen partijen overeenstemming over bestaat. Daartegenover staat dat werkgever zal moeten aantonen dat die kosten ook daadwerkelijk ten behoeve van de werknemer zijn gemaakt. In beginsel is de werknemer dan ook gehouden, volgens de overeengekomen staffel, 75% van de daadwerkelijke gemaakte kosten van opleiding te voldoen.
Andere scholing dan volgens richtlijn transparante arbeidsvoorwaarden
Bij beantwoording van de vraag of een overeengekomen beding toch nietig is op grond van artikel 7:611a lid 4 BW, moet duidelijk zijn of sprake is van verplichte scholing op grond van het recht. Dit betekent dat het voor de werkgever mogelijk blijft om een rechtsgeldig studiekostenbeding overeen te komen als het gaat om andere scholing dan waar de richtlijn betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Richtlijn (EU) nr 2019.1152) op ziet.
Geen verplichte of noodzakelijke scholing
De kantonrechter is van oordeel dat het overeengekomen “compleet rijlespakket; minimaal 20 lessen plus theorie praktijk examen” niet onder de verplichte of noodzakelijke scholing valt. Ten aanzien van de overig opgenomen scholing c.q. leermiddelen in het studiebeding is door de werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvoor ten behoeve van de werknemer daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, zodat dat ook geen verdere bespreking meer behoeft.
De werkgever heeft voor de autorijlessen en examens een bedrag van € 2.618,20 vergoed. In het kader van het studiekostenbeding moet de werknemer daarvan een bedrag van € 1.963,65 dragen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4201