
De werkneemster is op 1 november 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden in de functie van administratief medewerker voor de duur van 12 maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen tussentijdse opzegmogelijkheid opgenomen.
Bij een waarschuwingsbrief van 24 februari 2023 heeft de werkgever zijn zorgen geuit aan de werkneemster met betrekking tot haar functioneren.
Op 29 maart 2023 heeft de werkneemster van haar leidinggevende een brief gekregen waarin staat dat de werkgever het contract beëindigt vanwege haar aanhoudende prestatieproblemen.
Bij brief van 6 april 2023 heeft de gemachtigde van de werkneemster aan de werkgever het volgende medegedeeld:
“(…) Cliënte vat uw brief op als ontslag op staande voet. U ziet echter de wet over het hoofd.”
Initiatief voor beëindiging bij werkgever
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een opzegging door de werkgever, gelet op de tekst van de brief van 29 maart 2023 waarin staat dat de werkgever het contract beëindigt vanwege de aanhoudende prestatieproblemen van de werkneemster in haar functie. Daaruit blijkt dat het initiatief voor de beëindiging kwam van de werkgever en dat het een eenzijdige beslissing van de werkgever is geweest. Dat de werkneemster toen haar spullen heeft gepakt, oké heeft gezegd en is vertrokken en op het moment zelf dus niet heeft geprotesteerd (naar eigen zeggen omdat zij erg verbouwereerd was) brengt niet mee dat sprake is geweest van een beëindiging met wederzijds goedvinden. Daarbij komt nog het volgende.
Geen schriftelijke toestemming
Artikel 7:671 lid 1 BW bepaalt dat een werkgever een arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij één van de uitzonderingen genoemd onder a tot en met h BW van toepassing is. Voor zover de werkgever zich op het standpunt stelt dat de werkneemster heeft ingestemd met de opzegging van de arbeidsovereenkomst geldt dat niet is gebleken dat de werkneemster schriftelijk heeft ingestemd.
Duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
Voor zover de werkgever zich op het standpunt stelt dat sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden geldt dat dergelijke instemming een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, waaruit blijkt dat de werkneemster instemt met de beëindiging. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werkneemster te behoeden voor de ernstige gevolgen die instemming met onmiddellijke beëindiging van het dienstverband op deze wijze voor haar kan hebben, zoals verlies van aanspraken op een uitkering.
Onderzoeksplicht
In de onderhavige situatie rust op de werkgever een onderzoeksplicht om na te gaan of de werkneemster daadwerkelijk wilde instemmen met de beëindiging en had de werkgever de werkneemster moeten wijzen op de gevolgen daarvan voor een uitkering. Dat heeft de werkgever niet gedaan.
Ontslag op staande voet
De gemachtigde van de werkneemster heeft bovendien bij brief van 6 april 2023 al geprotesteerd tegen het ontslag, zodat toen in elk geval duidelijk was voor de werkgever dat de werkneemster de gebeurtenissen op 29 maart 2023 had opgevat als een door de werkgever verleend ontslag op staande voet.
Geen dringende reden
Van een rechtsgeldig ontslag op staande voet is sprake wanneer zich een dringende reden voordoet en die dringende reden ook onverwijld is medegedeeld.
Van een dringende reden is in dit geval geen sprake. Uit de ontslagbrief blijkt dat de werkgever meerdere feiten en omstandigheden als dringende reden voor het ontslag heeft genoemd, maar deze feiten en omstandigheden zijn onvoldoende ernstig om als een dringende reden worden aangemerkt. Er is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst dus niet rechtsgeldig opgezegd. De verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen. Over de andere ingestelde verzoeken oordeelt de kantonrechter als volgt.
Gefixeerde schadevergoeding betalen
Artikel 7:677 lid 4 BW bepaalt dat de partij die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, in strijd met artikel 7:677 lid 1 BW opzegt, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter kan de vergoeding matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar tot niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.
Matiging vergoeding
Vaststaat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:677 lid 1 BW heeft opgezegd. Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een jaar, zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. De kantonrechter maakt in dit geval gebruik van de mogelijkheid om de gefixeerde schadevergoeding ambtshalve billijkheidshalve te matigen tot € 7.500 bruto (het loon vermeerderd met vakantietoeslag tot en met juni 2023, afgerond naar boven).
De werkneemster is slechts zeer kort bij de werkgever in dienst geweest, zij is in die periode meerdere keren zonder goede reden te laat op haar werk gekomen en heeft erkend dat zij niet erg gemotiveerd was omdat zij het werk niet leuk genoeg vond.
Verder heeft de werkgever nog aangeboden om de werkneemster terug in dienst te nemen, zowel voor als ook nog tijdens de zitting, maar de werkneemster heeft er om haar moverende reden voor gekozen om op dat aanbod niet in te gaan. In de huidige arbeidsmarkt moet de werkneemster bovendien snel ander werk kunnen vinden.
Psychische klachten niet zodanig ernstig
De door de werkneemster gestelde psychische klachten kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Nog los van de omstandigheid dat deze klachten voor het eerst aan het slot van de mondelinge behandeling zijn genoemd en verder niet zijn onderbouwd, blijkt uit wat de werkneemster daarover ter zitting heeft verklaard niet dat deze klachten zodanig ernstig zijn dat deze haar houding en gedrag op het werk kunnen verklaren, noch dat deze een belemmering zouden zijn om ander werk te vinden.
De wettelijke rente over voornoemde vergoeding wordt toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en dus vanaf 29 maart 2023.
Transitievergoeding betalen
De werkneemster heeft recht op een transitievergoeding. De transitievergoeding bedraagt volgens de werkneemster € 320,92 bruto en de werkgever heeft dat niet weersproken. Dit bedrag wijst de kantonrechter toe. De daarover verzochte wettelijke rente wordt toegewezen vanaf een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst en dus vanaf 29 april 2023.
Deugdelijke bruto/netto-specificaties verstrekken
Het verzoek om aan de werkneemster een deugdelijke salarisspecificatie te verstrekken wordt toegewezen. Ook de door de werkneemster verzochte dwangsom wordt toegewezen. Deze wordt gematigd tot € 50 per dag tot een maximum van € 2.500. De kantonrechter ziet aanleiding om te bepalen dat de dwangsommen pas vanaf een maand na vandaag gaan lopen.
Proceskosten betalen
De werkgever krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 29 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8030