De werknemers handelden correct bij hun melding over het vermoeden van overtreding van aanbestedingsregels en ongeoorloofde bevoordeling van een aanbieder. De werkgever heeft de melding niet goed afgehandeld en de werknemers ten onrechte benadeeld. Dat heeft de kantonrechter bepaald nadat het Huis voor klokkenluiders op verzoek van de werknemers een onderzoek had ingesteld. Over de vraag hoe groot de schade is, moet nog verder worden geprocedeerd.
Volgens de werkgever moeten de werknemers een deel van de schade zelf dragen omdat zij zich niet redelijk hebben opgesteld. Maar daar oordeelt de kantonrechter anders over, waarbij de rechter er onder meer belang aan hecht dat de werknemers al jaren om erkenning vragen en om hun recht strijden, terwijl zij een ongelijke positie hebben tegenover de werkgever.
Klokkenluiderswetgeving
Uitgangspunt is dat een werkgever de werknemer niet mag benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand in de zin van de klokkenluiderswetgeving.
In deze procedure moet worden beoordeeld of werknemers klokkenluiders zijn, of zij zijn benadeeld door de werkgever en of er causaal verband is tussen de ingediende melding en de benadelingshandelingen en zo ja, of zij daardoor schade hebben geleden.
De Wet Huis voor klokkenluiders (Whk) is op 1 juli 2016 in werking getreden. Met deze wet werd onder andere het Huis ingesteld, een interne meldprocedure verplicht voor werkgevers met ten minste vijftig werknemers en het benadelingsverbod in artikel 7:658c BW ingevoerd.
Artikel 7:658c BW (oud) luidde van 1 juli 2016 tot 18 februari 2023:
“De werkgever mag de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.”
De Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) is op 18 februari 2023 in werking getreden. Op die datum is artikel 7:658c BW komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht (artikel 21b lid 2 onder b Wbk) blijft artikel 7:658c BW (oud) echter op de onderhavige vordering van toepassing.
Rapport Huis voor klokkenluiders
Het Huis voor klokkenluiders heeft in zijn rapport geconstateerd dat sprake was van het vermoeden van een misstand, te weten: het overtreden van aanbestedingsregels en het ongeoorloofd bevoordelen van een aanbieder, en dat werknemers in procedureel en materieel opzicht correct hebben gehandeld bij hun melding van het vermoeden, dat op redelijke gronden was gebaseerd. Verder heeft het Huis causaal verband geconstateerd tussen het indienen van de melding over de vermoedelijke misstand en de boventalligverklaring en het ontslagverzoek en geconcludeerd dat werknemers hierdoor zijn benadeeld.
De door het Huis geconstateerde benadelingshandelingen zijn:
- de gebrekkige wijze van afhandeling van de melding van de vermoedelijke misstand;
- het boventalligverklaren van werknemers en de ontslagaanvraag door de werkgever;
- het tegen de wens van werknemers instellen van het bejegeningsonderzoek.
Geen goed werkgever
Door de benadelingshandelingen heeft de werkgever naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de verplichtingen als goed werkgever voldaan en ook onrechtmatig jegens werknemers gehandeld. De werkgever is gehouden om de schade van werknemers te vergoeden, voor zover die schade het gevolg is van de genoemde benadelingshandelingen (causaal verband). Deze schade bestaat uit het verschil tussen de feitelijke situatie waarin zij zich sinds de melding bevinden en de toestand waarin zij (vermoedelijk) zouden hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenissen zouden zijn uitgebleven.
Schadevergoeding
In de eerste plaats stellen werknemers dat hun schade bestaat uit gederfde inkomsten omdat zij salarisverhoging en promotiekansen hebben gemist. In geschil is hoe het carrièreverloop van werknemers zou zijn geweest als zij niet boventallig zouden zijn verklaard en de werkgever geen ontslagvergunning van het UWV zou hebben aangevraagd.
De werknemers hebben echter aangevoerd dat zij na de beslissing van het UWV recht hadden op terugkeer naar hun eigen werk. Volgens de werkgever was dat niet mogelijk, maar het UWV heeft in zijn onherroepelijke beslissing geoordeeld dat het betreffende project weliswaar was geëindigd, maar dat dit niet betekende dat de arbeidsplaatsen van werknemers waren vervallen.
Vervolgens zijn partijen toch in gesprek gegaan over herplaatsing. Inmiddels waren werknemers wel het vertrouwen kwijt in bepaalde leidinggevenden. Dit kan hen niet worden tegengeworpen.
Hier weegt bovendien mee dat werknemers, zoals zij terecht aanvoeren, al jarenlang proberen erkenning te krijgen en hun recht te halen, terwijl zij als twee werknemers tegenover de werkgever een ongelijke positie hebben. Hun frustratie, boosheid en verbetenheid is eerder het gevolg van de benadeling door de werkgever dan van hun eigen onredelijkheid, die onvoldoende aannemelijk is geworden. Zoals het Huis heeft geconstateerd zijn de verhoudingen zodanig verslechterd dat de acties en reacties aan beide kanten verhard zijn.
De conclusie is dan ook dat de schadevergoedingsplicht van de werkgever niet wordt verminderd.
De werkgever stelt dat de schadevergoedingsvordering (deels) is verjaard, maar hij is niet ingegaan op de in de dagvaarding genoemde stuitingsbrief. Daarom slaagt het beroep van werknemers op de stuiting en is de vordering niet verjaard.
Opnieuw vonnis
Daarna zal opnieuw een vonnis worden gewezen. Het is mogelijk dat dan een rekenkundige benoemd moet worden, op kosten van de werkgever, om te adviseren over de berekening van de omvang van (de contante waarde van) de schade wegens gederfde inkomsten. In dat geval zullen partijen ook op diens rapportage kunnen reageren, waarna naar verwachting eindvonnis kan worden gewezen.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 29 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3969