De financiële gevolgen van de verplichte aansluiting zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, zo oordeelt de kantonrechter.
Deze zaak gaat over de vraag of de werkgever in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021 onder de werkingssfeer viel van het Besluit verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn.
Bedrijfstakpensioenfonds
PFZW is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. De deelneming in PFZW is voor werkgevers en werknemers in de sector Zorg en Welzijn verplicht gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000).
Verplichtstelling
Tot 1 januari 2021 bepaalde het Besluit verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn (het verplichtstellingsbesluit) dat de deelneming in PFZW onder meer verplicht was voor werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg.
Met ingang van 1 januari 2021 is de verplichtstelling gewijzigd, in die zin dat de verplichtstelling is ingetrokken voor de activiteit “uitleen van verpleegartikelen”.
Wat doet de werkgever?
De werkgever is opgericht op 31 mei 2011 en is een tussenholding. De werkgever heeft de activiteiten ondergebracht in diverse dochterondernemingen. De werkgever is de onderneming waarin al het personeel wordt verloond dat in dochterondernemingen te werk wordt gesteld.
Uit de dagvaarding blijkt dat de werkgever zich via een aantal van haar dochterondernemingen richt op de levering en uitleen van:
- hoog/laag bedden met toebehoren;
- scootmobielen, aangepaste fietsen, loophulpmiddelen;
- badliften, badplanken, toilet- en douchestoelen;
- drempelhulp, rolstoelen, trippenstoelen en aangepaste stoelen;
- andere voorzieningen op het vlak van het faciliteren in het zelf wassen, zelfstandige toiletgang, etc.
Verpleegartikel of hulpmiddel?
PFZW heeft de werkgever bij brief van 13 juni 2018 meegedeeld dat de werkgever valt onder de verplichtstelling omdat één van de hoofdactiviteiten de uitleen van verpleegartikelen is.
De werkgever betwist uitdrukkelijk dat zij zich bezighoudt met de uitleen van verpleegartikelen. De uitgeleende artikelen zijn volgens de werkgever geen verpleegartikelen, maar hulpmiddelen ter bevordering van de zelfredzaamheid van de afnemers.
Verplichting tot aansluiting
Tussen partijen is veelvuldig gecorrespondeerd over de vraag of de werkgever wel of niet onder de verplichtingstelling van PFZW valt. Volgens PFZW gold er voor de werkgever vanaf 1 juni 2014 een verplichting tot aansluiting, omdat hij toen werknemers in dienst kreeg.
Eigen pensioenregeling
De werkgever heeft inmiddels ongeveer 2500 werknemers in dienst. Hij heeft voor de werknemers een eigen pensioenregeling getroffen, die (zo begrijpt de kantonrechter uit de stellingen van de werkgever ) niet tenminste gelijkwaardig is aan de pensioenregeling van PFZW omdat hij fors zou moeten investeren om voor het personeel over de periode 2014 tot 2021 een aan de pensioenregeling van de PFZW gelijkwaardige voorziening te treffen.
Het staat tussen partijen vast dat de werkgever door de wijziging van het verplichtstellingsbesluit vanaf 1 januari 2021 niet onder de verplichtstelling van PFZW valt.
Verplichte werkingssfeer van PFZW?
De werkgever vordert een verklaring voor recht dat hij niet onder de verplichte werkingssfeer van PFZW valt in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021.
Beoordeeld moet worden of de activiteiten van de werkgever in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van PFZW vallen.
Er is sprake is verplichte deelname aan PFZW als de werkgever “zorg of hulp verleent in een of meer van de volgende vormen: (…) 8. uitleen van verpleegartikelen”.
Leent werkgever verpleegartikelen uit?
Om vast te kunnen stellen of de organisatie een werkgever is die zorg verleent in de zin van het verplichtstellingsbesluit, moet dus worden beoordeeld of de werkgever verpleegartikelen uitleent.
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit het gemaakte onderscheid tussen hulpmiddelen en verpleegartikelen blijkt.
Verpleegartikel versus hulpmiddel
Uit de door PFZW aangehaalde wet- en regelgeving is af te leiden dat de begrippen verpleegartikel en hulpmiddel door elkaar gebruikt worden en dat als verpleegartikelen in ieder geval zijn te beschouwen toilet- en douchestoelen, badplanken, hoog/laagbedden en tilliften.
De kantonrechter acht deze uitleg niet onlogisch of extensief, zoals de werkgever stelt, nu deze artikelen (ook) worden ingezet bij de verpleging van zieken. De werkgever heeft op de zitting geen voorbeelden kunnen noemen van uit te lenen verpleegartikelen die niet als hulpmiddel kunnen worden beschouwd.
Verplichte deelname voor werkgever
De werkgever heeft in de dagvaarding aangegeven dat hij de hiervoor genoemde artikelen uitleent. Hij is volgens het tot 1 januari 2021 geldende verplichtstellingsbesluit dus aan te merken als een werkgever die zorg verleende. Dit betekent dat de werkgever verplicht was om deel te nemen aan de door PFZW uitgevoerde pensioenregeling vanaf het moment dat hij werknemers in dienst kreeg, 1 juni 2014, tot 1 januari 2021.
Geldig voor alle werknemers
De werkgever stelt dat de verplichtstelling geen betrekking heeft op alle werknemers, maar zich uitsluitend beperkt tot haar werknemers die zich feitelijk bezighouden met de levering van de hulpmiddelen. Voor die stelling biedt het verplichtstellingsbesluit geen grondslag. Integendeel.
In het verplichtstellingsbesluit is uitdrukkelijk bepaald dat de deelneming aan PFZW verplicht is gesteld voor alle werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben met een werkgever die zorg verleent als omschreven in het besluit. In de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021 waren dus alle werknemers van de werkgever verplicht aangesloten bij PFZW.
Grote financiële gevolgen
De werkgever heeft tot slot aangevoerd dat de financiële gevolgen van de verplichte aansluiting in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. De financiële impact van het minimaal gelijkwaardig maken van de pensioenregelingen van de werkgever aan die van PFZW is door Deloitte becijferd op € 40,1 miljoen, althans € 29,7 miljoen.
Deze extreem hoge financiële last zou de ondernemingsactiviteiten van de werkgever voor jaren zeer negatief beïnvloeden en zelfs een bedreiging vormen voor het voortbestaan, aldus de werkgever.
Geen reden voor ontheffing
De kantonrechter ziet in het door de werkgever gestelde geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021 deel te nemen aan de door PFZW uitgevoerde pensioenregeling. De verplichtstelling heeft tot doel om alle werknemers in de bedrijfstak een gelijke pensioenregeling te geven met een bepaalde waarde waarover niet kan worden onderhandeld.
Werknemers recht op pensioen
De conclusie dat de werkgever valt onder de bedrijfstak waarvoor PFZW de pensioenregeling uitvoert maakt dat alle werknemers recht hebben op een pensioen zoals dat door de sociale partners is overeengekomen. Men achtte het kennelijk gewenst dat ook de werknemers van de leveranciers van verpleegartikelen die geen verpleegactiviteiten verrichtten dat recht op pensioen zouden moeten kunnen claimen. PFZW moet voor die werknemers pensioen opbouwen en uitkeren.
Als PFZW geen pensioenpremies ontvangt van werkgevers zal dit, zoals zij terecht stelt, een nadelig effect hebben op de dekkingsgraad van het fonds en het pensioengeld van de overige deelnemers. Dat de financiële gevolgen van de verplichtstelling voor de werkgever groot zijn, maakt dan ook niet dat de werkgever niet gehouden kan worden aan de wettelijke verplichting tot betaling van pensioenpremies aan PFZW.
Voor rekening en risico werkgever
Het was bovendien de verantwoordelijkheid van de werkgever om in het kader van de bedrijfsvoering goed onderzoek te doen naar verplicht gestelde pensioenregelingen.
Dat de werkgever in 2014, toen hij werknemers in dienst nam, gekozen heeft voor een goedkopere optie dan de verplichte pensioenregeling moet dus voor zijn rekening en risico blijven en maakt niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werkgever aan de regels betreffende de onderhavige verplichtstelling moet voldoen.
Dat PFZW pas in 2018 heeft gesignaleerd dat de werkgever onder de verplichtstelling viel maakt dit niet anders omdat dit niet van invloed is op de eigen verantwoordelijkheid die de werkgever had en heeft.
Realistische betalingsregeling
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat niemand er belang bij heeft dat de werkgever ten onder gaat aan deze pensioenkwestie. Niet kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen is echter geen rechtens te beschermen belang dat tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Vanaf 2018 heeft de werkgever bovendien rekening kunnen houden met de pensioenverplichtingen die hem nog boven het hoofd hingen en PFZW heeft aangegeven dat zij bereid is om een realistische betalingsregeling met de werkgever te treffen en waar mogelijk een ontheffing te verlenen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 19 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1882