
Het Hof oordeelt dat de werknemer recht heeft op loonkostenvoordeel. De A-G is het daarmee eens, zo blijkt uit een uitspraak van het Parket bij de Hoge Raad.
Bij een eenmanszaak is een werkneemster in dienst gestreden vanuit een situatie waarin zij recht had op een WW-uitkering. Het UWV heeft aan de werkneemster een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel oudere werknemer (LKV).
Van eenmanszaak naar vof
Als gevolg van een overgang van de onderneming van de eenmanszaak naar belanghebbende (een vof) wordt de dienstbetrekking van de werkneemster van rechtswege voortgezet bij belanghebbende. Belanghebbende maakt aanspraak op LKV voor de werkneemster.
In geschil is:
- of de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering (het uitkeringsvereiste); en
- of de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring nog geldig is (het geldigheidsvereiste).
Recht op loonkostenvoordeel
Het Hof oordeelt dat belanghebbende recht heeft op het loonkostenvoordeel:
- ad 1) het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als “de aanvang van de dienstbetrekking”;
- ad 2) dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.
Aan uitkeringsvereiste voldaan?
De Staatssecretaris van Financiën bestrijdt deze oordelen met één middel.
A-G Pauwels beargumenteert in verband met geschilpunt 1) dat, anders dan de Staatssecretaris betoogt, uit de tekst van art. 2.2(1)(a) Wtl niet duidelijk volgt dat na overgang van onderneming niet aan het uitkeringsvereiste wordt voldaan.
Aanvang dienstbetrekking
Het geval van overgang van onderneming is namelijk atypisch bezien vanuit het toe te passen begrip “de aanvang van de dienstbetrekking”. Enerzijds ontstaat de arbeidsovereenkomst met de verkrijgende werkgever pas bij de overgang van onderneming, anderzijds wordt de arbeidsovereenkomst van de werknemer voortgezet.
Moment indiensttreding bij overdragende werkgever
Na bespreking van diverse gezichtspunten concludeert de A-G dat art. 2.2(1)(a) Wtl zo moet worden uitgelegd dat bij overgang van onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als “de aanvang van de dienstbetrekking”. Het Hof is dus uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste.
Niet alleen geldig voor overdragende werkgever
De A-G meent met betrekking tot geschilpunt 2) dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat, bij overgang van onderneming, de doelgroepverklaring alleen geldig is voor de overdragende werkgever. Dit betekent dat het Hof ook is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.
De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.
Uitspraak Parket bij de Hoge Raad, 24 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:341
Recht op loonkostenvoordeel na wijziging rechtsvorm onderneming