
De werkneemster heeft zich – anders dan de werkgever zegt – niet hersteld gemeld. Nu zij arbeidsongeschikt was, heeft zij recht op doorbetaling van haar loon.
Daarnaast moet de werkgever de werkneemster aanspreken op het maken van te weinig uren. Dat heeft hij niet gedaan. Dat de werkneemster ziek is geworden en daardoor de uren niet in de zomer heeft kunnen inhalen, behoort tot het ondernemersrisico. Daarom mag de werkgever de min-uren niet verrekenen.
Wat is de situatie?
De vrouw is op 22 juli 2019 in dienst getreden bij de werkgever. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van ongeveer 12 maanden en eindigde op 1 augustus 2020.
De werkneemster heeft zich op 13 maart 2020 ziekgemeld. Op 23 maart 2020 heeft zij via WhatsApp het volgende aan de werkgever bericht: “Hoi (…) als alles goed gaat ik kan weer woensdag [25 maart 2020, toevoeging ktr.] naar werk.”
Op 28 maart 2020 heeft de werkgever onder meer het volgende bericht teruggeschreven:
“We hebben vandaag meerdere keren geprobeerd je te bereiken maar dat is niet gelukt. Helaas laat je zelf ook niks weten. Ik heb vanavond om 20.15 aan je deur gestaan maar je bent ook niet thuis. We gaan verdere stappen ondernemen mocht je niet snel contact opnemen. Dit is werk weigering.”
De werkgever heeft op 30 maart 2020 een e-mail naar de werkneemster gestuurd:
“Je hebt vorige week aangegeven weer beter te zijn en weer te komen werken.
We hebben je ingeroosterd deze week maar je bent niet op het werk verschenen.
Zowel […] als […] hebben jouw gebeld en geappt. Je hebt op geen enkele manier gereageerd.
We zijn zelfs bij je huis langs geweest waaruit we opmaken dat je helemaal niet thuis bent.
Ik ga er vanuit dat jij per morgen ontslag neemt bij ons.
Dat we dan een eindafrekening maken per 31 maart 2020 en dat we de – uren die je hebt opgebouwd de laatste maanden gaan verrekenen met je vakantiegeld.”
Salaris niet betaald
Op 20 april 2020 heeft de werkneemster een e-mail teruggestuurd en aangegeven dat haar salaris van april niet was gestort. De werkgever heeft bij e-mail van 24 april 2020 geantwoord dat het salaris niet wordt betaald voordat een gesprek heeft plaatsgevonden.
Op 8 mei 2020 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Nadien heeft de werkgever een gewijzigde arbeidsovereenkomst toegezonden aan de werkneemster waarin staat dat de overeenkomst per 15 mei 2020 eindigt.
Bij brief van 11 mei 2020 heeft de werkneemster nogmaals aanspraak gemaakt op haar loon en daarbij de wettelijke verhoging en rente aangezegd.
Op 11 februari 2022 heeft de gemachtigde van de werkneemster de werkgever aangeschreven en nogmaals gesommeerd om aan haar betalingsverplichting te voldoen.
De werkneemster is vervolgens naar de rechter gestapt.
Geen hersteldmelding
Anders dan de werkgever heeft betoogd, heeft de werkneemster zich met het bericht van 23 maart 2020 niet hersteld gemeld. Het bericht bevat immers geen ondubbelzinnige verklaring dat zij (per 25 maart 2020) weer beter zou zijn zodat de werkgever daarop ook niet mocht vertrouwen. Dit betekent dat de werkneemster met ingang van 13 maart 2020 arbeidsongeschikt was en op grond van artikel 7:629 BW recht had op doorbetaling van haar loon.
Dat de werkneemster voor de werkgever vervolgens een maand lang onbereikbaar was, maakt deze beoordeling niet anders. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever gerechtigd was het loon te stoppen en/of op te schorten en dat hij dat ook heeft gedaan.
Geen einde loondoorbetalingsplicht
Het verweer dat de loondoorbetalingsverplichting op 15 mei 2020 is geëindigd volgt de kantonrechter niet. De werkgever heeft weliswaar betoogd dat de werkneemster in het gesprek van 8 mei 2020 heeft gezegd dat zij niet meer wilde komen werken en dat partijen vervolgens zijn overeengekomen dat het dienstverband vroegtijdig zou eindigen, maar dat heeft de werkneemster betwist.
Einde dienstverband pas per 1 augustus
Bovendien heeft de werkneemster de aan haar toegezonden nieuwe arbeidsovereenkomst met einddatum 15 mei 2020 niet ondertekend en heeft zij enkele dagen na het gesprek nog aanspraak gemaakt op loon. Dit duidt niet op een beëindiging van het dienstverband. Dit betekent dat het dienstverband pas per 1 augustus 2020 is geëindigd en de werkneemster over de periode april tot en met juli 2020 recht heeft op loon.
Min-uren verrekenen?
Ten aanzien van de vraag of de werkgever de min-uren hiermee mag verrekenen, overweegt de kantonrechter als volgt.
Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij dat geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer moet komen. Deze bepaling ziet op de vraag wie het risico draagt voor niet verrichte arbeid en legt dit risico bij de werkgever.
Werkgever verantwoordelijk
Daarbij komt dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is dat het overeengekomen aantal uren wordt gewerkt. Dit betekent dat de werkgever de werknemer moet aanspreken op het maken van te weinig uren. Dat de werkgever dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken.
Niet voor rekening werkneemster
Weliswaar heeft de werkgever de werkneemster gesommeerd haar werk te hervatten, maar ten tijde daarvan was de werkneemster al arbeidsongeschikt. Evenmin heeft de werkgever omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de min-uren voor rekening van de werkneemster komen. Dat zij arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor de uren niet in de zomer heeft kunnen inhalen, zoals de werkgever heeft gesteld, behoort immers tot het ondernemersrisico. Dit betekent dat de min-uren niet mogen worden verrekend.
Het verweer van de werkneemster dat het recht op verrekening van de min-uren vervallen op grond van de toepasselijke cao is vervallen, behoeft hierdoor geen bespreking meer.
Vorderingen toewijsbaar
De werkgever heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de hoogte c.q. berekening van het verschuldigde loon, de vakantietoeslag en de niet-genoten vakantiedagen, zodat deze vorderingen toewijsbaar zijn.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
De werkneemster maakt aanspraak op betaling van de wettelijke verhoging berekend op 50% wegens het niet tijdig voldoen van het loon. Deze vordering wijst de kantonrechter toe. De kantonrechter ziet geen aanleiding om tot matiging van de wettelijke verhoging over te gaan.
Na ziekmelding van de werkneemster heeft de werkgever met haar bericht van 30 maart 2020 direct aangestuurd op ontslag. Daartegenover staat dat de werkneemster meermaals heeft verzocht haar loon uit te betalen, ook na het gesprek van 8 mei 2020. Dat de werkneemster vervolgens geen actie heeft ondernomen, maakt ook niet dat zij haar rechten heeft verwerkt. Naar vaste rechtspraak is alleen stilzitten niet voldoende om van rechtsverwerking te kunnen spreken. De werkgever mocht er dan ook niet op vertrouwen dat de werkneemster haar vordering had prijsgegeven.
De werkneemster vordert wettelijke rente. De vordering wordt ook toegewezen.
Salarisspecificaties verstrekken
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot het verstrekken van de salarisspecificaties. Gelet op het einde van het dienstverband per 1 augustus 2020 is de werkgever gehouden de specificaties tot en met juli 2020 te verstrekken. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
De gevorderde dwangsom, waartegen ook geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter het maximumbedrag vaststelt op € 2.500.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om:
- een bedrag van € 8.000 bruto aan loon betalen;
- een bedrag van € 1.972,60 bruto aan vakantietoeslag betalen;
- een bedrag van € 987,72 bruto aan niet-opgenomen vakantiedagen.
De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1090